De camerabeelden hebben weinig opgeleverd.
Dezelfde persoon met de hoodie, dat wel, maar opnieuw compleet onherkenbaar,
alsof hij of zij weet waar de camera’s hangen en hoe ze hem of haar in beeld
nemen.
Twee volle dagen hebben Pannekoek en Devries
alle beelden nauwgezet bestudeerd. Van het Rubenshuis, de Zoo en het MAS. Zonder
concreet resultaat. Pannekoek sluit zijn laptop en leunt achterover op zijn
bureaustoel.
Zijn telefoon rinkelt. Hij kijkt op het
schermpje.
“Hier, Reddy Kilowat”, lacht hij groen naar
Devries.
“Monsieur le bourgemestre?”, weet die meteen
over wie het gaat.
Pannekoek knikt.
“Burgemeester”, haakt Pannekoek vriendelijk af.
“Ik zit hier met de veiligheidstop op het
stadhuis. Al nieuws?”
“Ook goeienavond”, denkt Pannekoek.
“Nee, helaas, de camerabeelden hebben niks
opgeleverd, we hebben ze grondig bestudeerd, meer dan grondig.”
“Niet grondig genoeg dan! Ik verwacht
resultaten!”, snauwt Kerremans.
“Ik doe mijn best. Zolang De Peuter geen
degelijke sporen kan vinden, is het zoeken naar een naald in een hooiberg.”
“Ja, dan vind je die naald maar, en snel! En
bij die De Peuter stel ik me nu al vragen, bij Peutermans had het zo lang niet
geduurd. Die had zeker al iets gevonden.”
“We doen wat we kunnen”, reageert Pannekoek nu
ook wat kregelig.
“Dat is dan niet genoeg!”
Woest smijt Kerremans de hoorn op de haak.
“Zeikerd”, snauwt Pannekoek terug, uiteraard
nadat de verbinding al is verbroken. “Bang voor zijn stemmetjes ja.”
“Amateurs”, zucht burgemeester Kerremans op het
Schoon Verdiep.
“Dat zou ik niet zeggen”, zegt commissaris
Waterschoot. “Die De Peuter kan ik nog niet inschatten, maar Pannekoek is een
krak in zijn vak. Het is gewoon een complexe zaak.”
“Drie branden”, fulmineert Kerremans, “drie
branden, een hoop camerabeelden en niks resultaat, niks!”
“Ik vrees dat de dader de camerabewaking goed
heeft bestudeerd voor hij of zij toesloeg”, treedt brandweercommandant
Vergauwen zijn collega Waterschoot bij, “dat kan niet anders.”
“Dat denk ik dus ook”, beaamt die.
Kerremans is nog niet uitgeraasd.
“En niks DNA, dat kan toch ook niet, het
sporenonderzoek staat tegenwoordig zo ver, en toch wordt er bijna niks gevonden
na die drie branden. Waar betalen we die De Peuter en zijn labo eigenlijk voor?”
“Haha, dat is ook wat te simpel geredeneerd hé
burgemeester, dat weet u zelf ook, ik kan De Peuter ook nog niet echt
beoordelen op zo’n korte tijd, maar die branden zijn misschien nog het grootste
probleem”, zegt Vergauwen, “een brand vernietigt enorm veel sporen. DNA vinden
in een verkoolde omgeving is quasi onbegonnen werk voor De Peuter en zijn team.
De dader weet heel goed wat hij doet vrees ik.”
“Klopt ook, absoluut”, beaamt commissaris
Waterschoot weer.
“Ga samenwonen”, snauwt Kerremans nog, terwijl
hij de vergadering afrondt en de voltallige veiligheidscel naar huis laat
vertrekken.
Pannekoek besluit nog een avondwandeling te
maken voor hij zelf ook naar huis gaat. Zijn favoriete plek, de bovenste
verdieping van het MAS, is na de brand vanzelfsprekend niet toegankelijk. Als
tijdelijk alternatief besluit hij dan maar om een wandeling te maken op het
wandelponton aan Het Steen.
Het Steen, het oudst bewaarde gebouw van
Antwerpen, gebouwd iets na het jaar 1200, was destijds het poortgebouw van de
Antwerpse burcht. Nadien fungeerde het nog een tijd als gevangenis, en nog
later als tehuis voor invalide soldaten. Vanaf 1864 opende het gebouw als
oudheidkundig museum, om in 1952 te veranderen in Nationaal Scheepvaartmuseum. Dat
sloot in 2008, waarna de scheepvaartcollectie werd ondergebracht in het MAS. Vandaag is Het Steen een toeristisch
onthaalcentrum, met een moderne aanbouw die voor menig Antwerpenaar een echte doorn in het oog is.
Niet zo voor Pannekoek. Een verstandige beslissing, vond hij.
Welke stad heeft nu zo’n monumentaal gebouw, een combinatie van verleden en heden, als toeristisch onthaalcentrum.
Alleen de schoonste stad ter wereld, dat spreekt voor zich!
Pannekoek loopt over het Steenplein langs de
opstapplaats van De Waterbus. Ook dat was iets magisch, vond hij. De Waterbus. Gedaan
met op overvolle bussen en trams te zitten, gedaan met bumperkleven in de file,
gewoon met een boot naar je bestemming. Varen over de Schelde tussen de stad en
de haven, met verschillende opstapmogelijkheden, hij begreep maar al te goed
waarom De Waterbus de laatste jaren zo aan bekendheid en vooral aan
populariteit won. Met opstapplaatsen van Lillo over Zwijndrecht en Het Steen
tot in Hemiksem, was er voor mensen die die verplaatsing wilden maken geen
betere keuze dan dit snel en duurzaam alternatief voor de wagen of het openbaar
vervoer, vond Pannekoek, die zelf een bloedhekel had aan filerijden.
Pannekoek ritst zijn jas tot boven dicht
terwijl hij aan het ponton aan de Schelde-oever, vlakbij Het Steen, kijkt naar
één lege waterbus die wacht op de eerste passagiers morgenvroeg.
Pannekoek loopt de wandelbrug naast het Steenplein
omhoog. Hij kijkt naar de skyline van de binnenstad.
Prachtig toch. Antwaarepe.
De stad waar hij was geboren. Het deed hem altijd denken aan het beste nummer
aller tijden wat hem betrof: ‘Antwaarpe’ van zijn favoriete groep De Strangers.
Mooier kon de koekenstad écht niet bejubeld worden.
“Aaantwaarpe gij zij gij veur mij, toch de
stad, wor as ek zen geboooreeeee”, neuriet Pannekoek het Antwerpse
Volkslied op de volledig lege wandelbrug. Misschien maar best ook dat de brug
leeg was, bedenkt hij zich, want speuren kon Pannekoek als de beste, maar The
Voice zou hij nooit winnen. Als hij zou meedoen konden ze net zo goed
vastgemetselde stoelen zetten voor de jury, omdraaien zou toch niemand.
Maar wat een fantastisch nummer over een
fantastische stad, zucht Pannekoek. Zijn jeugd was volledig gekleurd door de
muziek van de Antwerpse Strangers. Hoe zij op onnavolgbare wijze nationale en internationale
hits voorzagen van een oer-Antwerpse tekst, bovendien nog erg geestig ook,
niemand deed het hen na.
Akkoord, sommige teksten zouden nu de screening
van politiek correct Vlaanderen niet meer doorstaan. Borgeri-Borgero-Borgerokko
of De Ziekekas zouden nu al snel als extreem racistisch worden
bestempeld, maar in zijn jeugdjaren konden dat soort scherpe satirische teksten
nog. Je moet dat allemaal zien in zijn tijd.
En die tijden zijn veranderd, hard veranderd,
zo bedenkt Pannekoek zich al wandelend. Tegenwoordig is er altijd wel iémand
beledigd bij éénder welke grap. Er was vroeger meer humor. Vandaag de dag zijn
de tenen te lang. Elke grap gaat over iets of iemand. Logisch. Anders was het
geen grap. Maar ja, het is natuurlijk makkelijker om instant diep beledigd te
zijn dan om met humor naar jezelf te kijken, en grappen ook maar te zien als
wat ze zijn: grappen.
De reden dat veel mensen daar niet meer in
slagen is volgens Pannekoek simpel: mensen nemen zichzelf veel te ernstig,
nemen kritiek meteen héél erg op hun kracht, de ego’s zijn immens, en als mensen
tegenwind krijgen over hun ideeën of gedragingen, hoe terecht ook, wordt
er ofwel stante pede kritiek in de andere richting gespuwd, stijl ‘al wat ge
zegt zijt ge zelf’, ofwel wordt er meteen beledigd. Of het is koude oorlog. Maar kijken of er
waarheid in de kritiek zit, ho maar! “Enige introspectie nu en dan zou de mens sieren”, dierf Pannekoek al wel eens
plechtig zeggen. Uitwassen moeten aangepakt, natuurlijk, maar niet elke grap
over vrouwen is seksistisch. Niet elke grap over migranten racistisch. Dat
soort dooddoeners zorgen ervoor dat die begrippen compleet uitgehold zijn
geraakt. Dat had Pannekoek als rechercheur al vaak genoeg ondervonden. Elke
keer als hij een persoon met allochtone roots oppakte, was ‘racist’ het eerste
woord dat hij naar zijn hoofd geslingerd kreeg. Naast “hebt ge nu echt niks
beters te doen” en “zou ge niet beter echte bandieten gaan pakken”, waar hij
natuurlijk mee bezig was op dat moment.
Dat geneuzel, een gevolg van de gestegen zuurtegraad van Jan Modaal - of Mohamed Middelmaat zo u wil - kan
Pannekoek maar matig appreciëren.
Om nog maar te zwijgen van het leger experts
op de sociale media. Daar had hij al helemaal zijn buik van vol, van die
batterij zelfverklaarde omnivalente specialisten die met één zin denken een complexe
moordzaak of zelfs een jarenlang aanslepend maatschappelijk probleem uit de wereld te kunnen helpen. Zelden taalkundig foutloos
overigens. Pannekoek had ooit een online DT-test gedaan, tien op tien behaald, en
had dus eenvoudigweg geconcludeerd dat hij op HLN.BE of Facebook vanaf dan niks
meer mocht posten. Daar moest blijkbaar wettelijk bepaald in elke zure post
toch minstens één DT-fout staan.
Pannekoek hoort zijn voetstappen galmen op de
verlaten wandelbrug. In de verte ziet hij plots toch een collega-wandelaar hem
tegemoetkomen. Hij is dus niet de enige met nood aan een frisse neus. De man of
vrouw is volledig onherkenbaar in het halfdonker, is dik ingeduffeld, sjaal
voor het gezicht, kap op het hoofd. Je zou voor minder bij deze temperaturen.
Veel zin in een babbeltje heeft zijn collega-wandelaar duidelijk ook niet, want
hoe dichter hij of zij komt, hoe meer hij of zij aan de overzijde tegen de rand
van het ponton gaat wandelen en de jas en sjaal wat dichter snoert.
“Goeienavond”, begroet Pannekoek zijn collega-wandelaar
vriendelijk als ze elkaar kruisen in het halfdonker.
Er komt geen antwoord.
“Dan niet”, lacht Pannekoek.
Hij zet zijn weg verder.
Vriendelijker worden mensen er toch ook niet
op, bedenkt hij zich. Hij is opgegroeid in een tijd dat buren elkaar nog
kenden, bij elkaar nog gingen borrelen, kinderen uit de buurt nog samen buiten
speelden in plaats van voor hun oplichtende schermpjes verslaafd te zitten
zijn, gesprekken nog van man tot man gebeurden in plaats van via whatsapp, en
vooral de tijd waarin mensen elkaar nog begroetten als ze elkaar op straat tegenkwamen.
Niets daarvan tegenwoordig, ieder voor zich en God voor ons allen, zoals
zijn grootmoeder zaliger altijd zei.
“Genoeg maatschappijkritiek voor vanavond”,
denkt Pannekoek terwijl hij de bijzonder complexe moordzaak terug begint te
overlopen in zijn hoofd. Hij had al enkele puzzelstukken: de onherkenbare persoon
in de hoodie, de opschriften met PAK ME DAN, ALS JE KAN op de plaats delict, de
brief en het kaartje, telkens dat ene slachtoffer, telkens dezelfde werkwijze. Maar
veel had het allemaal nog niet opgeleverd.
Al is er één zekerheid bij speurwerk: geduld
loont. Elke veelpleger maakt op een gegeven moment een cruciale fout en valt door de
mand, daar waren voorbeelden genoeg van, maar Pannekoek zou toch liefst geen
nieuwe slachtoffers meer zien in deze zaak. En voorlopig is het helaas allemaal
giswerk.
Het wandelponton is weer verlaten. Pannekoek
hoort weer alleen zijn eigen voetstappen galmen. Eigenlijk best ontspannend,
zo’n avondwandeling op een volledig lege brug. Hij kijkt achterom. De andere
persoon is uit het zicht verdwenen.
Op dat moment ziet Pannekoek achter zich in de
verte een oranje gloed van over de rand van het ponton schijnen. Enkele
seconden later volgt een grijze rookpluim.
Pannekoek loopt als een razende naar het begin
van het ponton en kijkt over de reling.
De Waterbus staat in lichterlaaie. De vlammen
slaan uit de passagiersruimte.
“Godverdomme”, vloekt Pannekoek zo luid dat ze
het tot op Linkeroever kunnen horen.
Beneden langs de boord van de Schelde, in de
verte, ziet hij plots een donkere gemaskerde figuur hard weglopen, richting
Zuid.
Pannekoek staat even perplex. Het is de persoon
die hij zopas op het ponton passeerde, dat wist hij zeker.