Pannekoek schrikt plots wakker in zijn
ziekenhuiszetel, badend in het zweet. Hij kijkt naar het bed. Gaëlle slaapt
rustig, haar hand nog in de zijne.
Wat een vreemde droom! Stel je voor. Rodrigo de
dader! Hij had het eigenlijk kunnen weten dat hij droomde. Maar zo werken
dromen natuurlijk niet.
Geen levende ziel in zo’n groot ziekenhuis,
patiënten probleemloos van kamer verhuizen zonder dat iemand het ziet,
verpleging die nauwelijks helpt in noodgevallen, en zeker die ondergrondse
parkeergarage. Het UZA heeft helemaal geen ondergrondse parkeergarage. Vreemd
hoe het in dromen gaat. Zelfs de meest onlogische of foute zaken, of locaties
die er helemaal niet zo uitzien in de realiteit, ervaar je als doodnormaal.
Gelukkig was het allemaal maar een droom.
Pannekoek staat op uit de ziekenhuiszetel en
geeft Gaëlle een innige kus op haar voorhoofd. Ze reageert nauwelijks.
Hij kijkt op zijn horloge. Acht uur. En dus
geen half drie ’s nachts.
De ziekenhuisdeur gaat open. De struise verpleegster
uit zijn droom staat in de deur. Pannekoek schrikt. Haar gezicht moet hem zijn
opgevallen of bijgebleven tot in zijn dromen.
“Acht uur meneer, bezoekuur voorbij”, klinkt
het vriendelijk.
“Zie je wel, vriendelijk gaat ook”, ontglipt
het Pannekoek.
“Hoe bedoelt u, meneer?”
“Niks niks, laat maar, goeienavond.”
“Goeienavond meneer.”
“De fictie en de realiteit uit mekaar houden
Pannekoek”, flitst het door zijn hoofd.
Hij loopt het ziekenhuis uit en loopt de
parking op. Hij kijkt naar rechts, waar in zijn droom de deur van de
parkeergarage was.
Weg parkeergarage. Hij lacht.
Hij stapt in zijn wagen en rijdt de parking uit.
Op de gemeenteraad op het Schoon Verdiep van
het Antwerpse stadhuis, is het die avond rumoeriger dan normaal. Op de agenda
maar één hoofdpunt: de twee recente aanslagen die de koekenstad intussen in rep
en roer hebben gezet.
Peter Vercammen, de voorzitter van de rechtse
partij ‘Antwerpen Voorop’, en de grootste rivaal van burgemeester Kerremans,
steekt de Gazet van Antwerpen van die ochtend omhoog.
“Inferno aan de Schelde”, citeert hij luid de
kop van de voorpagina.
“Dat is nu wel licht overdreven. De brand in
het Rubenshuis was vrij snel onder controle, waarmee ik voor de duidelijkheid
niks minimaliseer, maar een inferno vind ik nu toch een wat opgeklopte term.”
“En dat, collega’s, is nu exact wat ik dit
stadsbestuur al jaren verwijt”, fulmineert Vercammen, “geen enkel probleem
wordt au sérieux genomen, elke kritiek wordt afgedaan als overdreven, en
ondertussen gebeurt er niks om de problemen op te lossen. Ja, als het te laat
is, dan beweegt er iets, maar er moet eerst een dode vallen op een kruispunt
vooraleer de veiligheid er wordt aangepakt, daar is een woord voor:
steekvlampolitiek.”
“Overdrijf zo niet”, snauwt Kerremans wat
geïrriteerd.
“Trouwens”, gaat Vercammen onverstoord verder,
“ik weet niet of u het weet, geachte heer burgemeester, maar er IS wel degelijk
een dode gevallen in het Rubenshuis, en nadien NOG één, in de Zoo, dat zal
morgen wel weer in de krant staan, hoe lang gaat u nog wachten voor u iets
onderneemt?”
Kerremans weert zich als een duivel in een
wijwatervat.
“Wachten? Waarop wachten? De zaak zit bij de
recherche en die doen hun werk, maar op één dag los je zo’n zaak niet op, dus
uw kritiek slaat nergens op, zoals zo vaak, ik wacht nergens op, nergens! Het
onderzoek is lopend. Met absolute prioriteit!”
Vercammen komt stilaan helemaal op
kruissnelheid nu.
“En pas op, inferno, dat is dan enkel gebaseerd
op de eerste zaak hé burgemeester, want van de tweede brand hadden ze vanmorgen
vroeg nog geen weet bij het drukken van de papieren krant, wacht tot morgen, je
gaat wat lezen vrees ik, en het ergste van al, je kan ze niet eens ongelijk
geven bij de Gazet.”
Kerremans loopt wit aan van woede.
“Och, nu gaat hij de krant ineens verdedigen, nu
gaan we dat nog meemaken. Het is ook hoe het in je kraam past hé meneer
Vercammen, als een journalist van de Gazet van Antwerpen je partij aanvalt
omdat er een paar bedenkelijke figuren in rondlopen, of als ze jullie
partijfinanciering doorlichten en onregelmatigheden aankaarten zoals een half
jaar geleden, dan is geen superlatief sterk genoeg om de hele redactie te
diaboliseren en weg te zetten als een links nest. Maar als een artikel zoals vandaag
je theorie versterkt, dan leveren ze ineens goed werk bij de Gazet. Jij
verandert je mening à la tête du client. Man toch, wie gelooft er uw
woorden nu nog?”
“Ik wou net hetzelfde vragen”, werpt Vercammen droog
terug. “Was u niet verkozen met de slogan Een veilige stad voor elk van u?
Daar is anders weinig van te merken in de praktijk. Voor hoofdredacteurs van
kranten en voor oud-commissarissen van politie is het niet echt een veilige
stad hier blijkbaar.”
“Demagogie! Platte demagogie!”, brult
Kerremans, die zich nu totaal niet meer kan beheersen. “Daarbij, De Kerpel, de
hoofdredacteur die stierf in het Rubenshuis, was dat niet degene die jullie
bedenkelijke partijfinanciering destijds aan het licht bracht? Voor jullie is
dat een schone opruiming hé. Ik moet me toch geen bedenkingen gaan maken
hoop ik?”
“Zwaar onder de gordel, burgemeester. Heel
zwaar onder de gordel. Ik klaag u aan wegens laster en eerroof! Wat is dat voor
een gratuite beschuldiging!”
Furieus gesticulerend loopt Vercammen naar de
deur van de raadzaal.
“Komaan Peter”, probeert Groen-fractieleidster
Tine Beysen hem nog op andere gedachten te brengen. “Hij bedoelt het niet zoals
het klonk.”
“Gij kunt het weten hé”, bijt Vercammen haar
toe.
“En wat bedoelt meneer daarmee?”, wordt nu ook
Tine Beysen wat kregelig.
“Dat weet ge verdomd goed wat ik daarmee
bedoel, soit, ik ben weg, en mijn officiële klacht volgt. Morgen eerste
werk!”
“Ik ben in blijde verwachting!”, brult
Kerremans hem nog na. “Succes!”
Het weinig verheffende schouwspel zorgde meteen
voor een schorsing van de zitting, en uiteindelijk tot de verdaging naar de
week nadien.
Kerremans wist best dat hij een serieuze stap
te ver was gegaan met zijn beschuldigingen aan het adres van zijn rivaal, hij
had niet het minste bewijs dat Vercammen iets met de moorden te maken zou
hebben, maar zich verontschuldigen, daar dàcht hij nog niet aan.
Pannekoek heeft intussen zijn kantoor
afgesloten. Hij was er nog even langsgelopen, maar er was niemand meer te zien.
Ook zijn assistent Devries was al vertrokken. Hij zou morgen wel horen of er
nog vorderingen zijn.
Pannekoek sluit de buitendeur en loopt op de
parking naar zijn wagen.
“Meneer Pannekoek?”
“Meneer Van Beek, hoe dikwijls nog. Ik geef
geen commentaar op het lopende onderzoek. En ik zou u willen verzoeken niet tot
op de parking van ons kantoor te komen, daar bent u niet toe bevoegd, dit is
geen openbaar domein.”
“Openbaar domein of niet, onze lezers hebben
recht op de waarheid meneer Pannekoek, de burger informatie onthouden is niet
echt correct, met alle respect.”
“Een rechercheur stalken ook niet, meneer Van
Beek. Met evenveel respect. Goeienavond.”
“Stalken … pfff …”
Pannekoek heeft absoluut geen zin in een
verdere conversatie met Van Beek en stapt in zijn wagen. Hij plugt zijn
smartphone in.
Zijn dashbord licht plots op.
JORN DEVRIES
“Jorn, nog nieuws?”
“Ik denk het wel, chef. Ik ben thuis. Ik heb de
camerabeelden allemaal opgevraagd en meegenomen naar huis om hier op mijn groot
TV-scherm eens in detail te bekijken. En ik heb denk ik iets gevonden …”
“Vertel.”
“Uiteraard is op de camerabeelden elke keer te
zien dat het slachtoffer er naar binnen gaat, zowel De Kerpel in het Rubenshuis
als Zwanepoel in de Zoo. Maar wat opvalt, kort nadat ze binnen zijn, gaat elke
keer een zwart geklede persoon – man of vrouw is moeilijk te zien aangezien hij
of zij een hoodie met kap draagt – ook naar binnen. Het enige wat jammer is, werkelijk
nergens komt zijn of haar gezicht zichtbaar in beeld.”
“Dus de dader weet de camera’s hangen.”
“Goh, het is natuurlijk winter, jassen toe,
kappen over het hoofd, dus ik weet het niet … maar het kan.”
“Ik zou die piste toch openhouden.”
“Het kan natuurlijk evenzeer iemand zijn die
voordien de locatie heeft bezocht en de camerabewaking grondig heeft
bestudeerd.”
“Inderdaad. Zoek voort Devries, goed bezig.
Zoek uit of op die locaties dezelfde persoon in het zwart voordien ook is
geweest.”
“Dat heb ik al grotendeels gedaan. Dat is niet
het geval. Alleszins niet in diezelfde zwarte kledij. En aangezien zijn of haar
gezicht niet herkenbaar in beeld komt, is het moeilijk om te bepalen wie het is
op de andere beelden. En helaas is elke bezoeker screenen onbegonnen werk. Het
zijn echte trekpleisters, die plaatsen. Dat heeft de dader goed geweten. Die
drukke plaatsen zijn volgens mij doelbewust uitgekozen.”
“Dat denk ik ook. We hebben in elk geval niet
met een amateur te doen, Devries. Zoveel is duidelijk. Knap werk. We werken
morgen verder.”
“Goeienavond chef.”
Pannekoek drukt zijn telefoon uit en rijdt
verder naar huis. De straatverlichting zoeft door de donkere zijruiten.
Hij parkeert zijn wagen en loopt naar de
voordeur. Hij opent zijn brievenbus en haalt er enkele brieven uit.
Binnengekomen werpt hij de post op de tafel.
“Eerst een gin-tonic.”
Hij opent de fles gin uit zijn barkast en giet
een stevige portie in zijn longdrinkglas. Hij lengt het aan tot tegen de rand
met ijskoude tonic uit de ijskast.
Met veel smaak neemt hij een teug uit zijn
glas.
Hij zucht van genot en opent de post op de
tafel. Rekeningen, nog meer rekeningen, en een omslag zonder afzender.
Pannekoek scheurt de omslag open en haalt er
een briefkaart uit.
Hij bekijkt ze. Een postkaart. Foto’s van
dieren met de opdruk ‘Groetjes uit de Antwerpse Zoo’.
Pannekoek draait de kaart om en leest luidop wat op de
achterzijde staat.
PAK ME DAN, ALS JE KAN