Aflevering 7 - Gemeenteraad


Pannekoek schrikt plots wakker in zijn ziekenhuiszetel, badend in het zweet. Hij kijkt naar het bed. Gaëlle slaapt rustig, haar hand nog in de zijne.

Wat een vreemde droom! Stel je voor. Rodrigo de dader! Hij had het eigenlijk kunnen weten dat hij droomde. Maar zo werken dromen natuurlijk niet.

Geen levende ziel in zo’n groot ziekenhuis, patiënten probleemloos van kamer verhuizen zonder dat iemand het ziet, verpleging die nauwelijks helpt in noodgevallen, en zeker die ondergrondse parkeergarage. Het UZA heeft helemaal geen ondergrondse parkeergarage. Vreemd hoe het in dromen gaat. Zelfs de meest onlogische of foute zaken, of locaties die er helemaal niet zo uitzien in de realiteit, ervaar je als doodnormaal. Gelukkig was het allemaal maar een droom.

Pannekoek staat op uit de ziekenhuiszetel en geeft Gaëlle een innige kus op haar voorhoofd. Ze reageert nauwelijks.

Hij kijkt op zijn horloge. Acht uur. En dus geen half drie ’s nachts.

De ziekenhuisdeur gaat open. De struise verpleegster uit zijn droom staat in de deur. Pannekoek schrikt. Haar gezicht moet hem zijn opgevallen of bijgebleven tot in zijn dromen.

“Acht uur meneer, bezoekuur voorbij”, klinkt het vriendelijk.

“Zie je wel, vriendelijk gaat ook”, ontglipt het Pannekoek.

“Hoe bedoelt u, meneer?”

“Niks niks, laat maar, goeienavond.”

“Goeienavond meneer.”

“De fictie en de realiteit uit mekaar houden Pannekoek”, flitst het door zijn hoofd.

Hij loopt het ziekenhuis uit en loopt de parking op. Hij kijkt naar rechts, waar in zijn droom de deur van de parkeergarage was.

Weg parkeergarage. Hij lacht.

Hij stapt in zijn wagen en rijdt de parking uit.

Op de gemeenteraad op het Schoon Verdiep van het Antwerpse stadhuis, is het die avond rumoeriger dan normaal. Op de agenda maar één hoofdpunt: de twee recente aanslagen die de koekenstad intussen in rep en roer hebben gezet.

Peter Vercammen, de voorzitter van de rechtse partij ‘Antwerpen Voorop’, en de grootste rivaal van burgemeester Kerremans, steekt de Gazet van Antwerpen van die ochtend omhoog.

“Inferno aan de Schelde”, citeert hij luid de kop van de voorpagina.

Kerremans valt hem meteen in de rede.

“Dat is nu wel licht overdreven. De brand in het Rubenshuis was vrij snel onder controle, waarmee ik voor de duidelijkheid niks minimaliseer, maar een inferno vind ik nu toch een wat opgeklopte term.”

“En dat, collega’s, is nu exact wat ik dit stadsbestuur al jaren verwijt”, fulmineert Vercammen, “geen enkel probleem wordt au sérieux genomen, elke kritiek wordt afgedaan als overdreven, en ondertussen gebeurt er niks om de problemen op te lossen. Ja, als het te laat is, dan beweegt er iets, maar er moet eerst een dode vallen op een kruispunt vooraleer de veiligheid er wordt aangepakt, daar is een woord voor: steekvlampolitiek.”

“Overdrijf zo niet”, snauwt Kerremans wat geïrriteerd.

“Trouwens”, gaat Vercammen onverstoord verder, “ik weet niet of u het weet, geachte heer burgemeester, maar er IS wel degelijk een dode gevallen in het Rubenshuis, en nadien NOG één, in de Zoo, dat zal morgen wel weer in de krant staan, hoe lang gaat u nog wachten voor u iets onderneemt?”

Kerremans weert zich als een duivel in een wijwatervat.

“Wachten? Waarop wachten? De zaak zit bij de recherche en die doen hun werk, maar op één dag los je zo’n zaak niet op, dus uw kritiek slaat nergens op, zoals zo vaak, ik wacht nergens op, nergens! Het onderzoek is lopend. Met absolute prioriteit!”

Vercammen komt stilaan helemaal op kruissnelheid nu.

“En pas op, inferno, dat is dan enkel gebaseerd op de eerste zaak hé burgemeester, want van de tweede brand hadden ze vanmorgen vroeg nog geen weet bij het drukken van de papieren krant, wacht tot morgen, je gaat wat lezen vrees ik, en het ergste van al, je kan ze niet eens ongelijk geven bij de Gazet.”

Kerremans loopt wit aan van woede.

“Och, nu gaat hij de krant ineens verdedigen, nu gaan we dat nog meemaken. Het is ook hoe het in je kraam past hé meneer Vercammen, als een journalist van de Gazet van Antwerpen je partij aanvalt omdat er een paar bedenkelijke figuren in rondlopen, of als ze jullie partijfinanciering doorlichten en onregelmatigheden aankaarten zoals een half jaar geleden, dan is geen superlatief sterk genoeg om de hele redactie te diaboliseren en weg te zetten als een links nest. Maar als een artikel zoals vandaag je theorie versterkt, dan leveren ze ineens goed werk bij de Gazet. Jij verandert je mening à la tête du client. Man toch, wie gelooft er uw woorden nu nog?”

“Ik wou net hetzelfde vragen”, werpt Vercammen droog terug. “Was u niet verkozen met de slogan Een veilige stad voor elk van u? Daar is anders weinig van te merken in de praktijk. Voor hoofdredacteurs van kranten en voor oud-commissarissen van politie is het niet echt een veilige stad hier blijkbaar.”

“Demagogie! Platte demagogie!”, brult Kerremans, die zich nu totaal niet meer kan beheersen. “Daarbij, De Kerpel, de hoofdredacteur die stierf in het Rubenshuis, was dat niet degene die jullie bedenkelijke partijfinanciering destijds aan het licht bracht? Voor jullie is dat een schone opruiming hé. Ik moet me toch geen bedenkingen gaan maken hoop ik?”

“Zwaar onder de gordel, burgemeester. Heel zwaar onder de gordel. Ik klaag u aan wegens laster en eerroof! Wat is dat voor een gratuite beschuldiging!”

Furieus gesticulerend loopt Vercammen naar de deur van de raadzaal.

“Komaan Peter”, probeert Groen-fractieleidster Tine Beysen hem nog op andere gedachten te brengen. “Hij bedoelt het niet zoals het klonk.”

“Gij kunt het weten hé”, bijt Vercammen haar toe.

“En wat bedoelt meneer daarmee?”, wordt nu ook Tine Beysen wat kregelig.

“Dat weet ge verdomd goed wat ik daarmee bedoel, soit, ik ben weg, en mijn officiële klacht volgt. Morgen eerste werk!”

“Ik ben in blijde verwachting!”, brult Kerremans hem nog na. “Succes!”

Het weinig verheffende schouwspel zorgde meteen voor een schorsing van de zitting, en uiteindelijk tot de verdaging naar de week nadien.

Kerremans wist best dat hij een serieuze stap te ver was gegaan met zijn beschuldigingen aan het adres van zijn rivaal, hij had niet het minste bewijs dat Vercammen iets met de moorden te maken zou hebben, maar zich verontschuldigen, daar dàcht hij nog niet aan.

Pannekoek heeft intussen zijn kantoor afgesloten. Hij was er nog even langsgelopen, maar er was niemand meer te zien. Ook zijn assistent Devries was al vertrokken. Hij zou morgen wel horen of er nog vorderingen zijn.

Pannekoek sluit de buitendeur en loopt op de parking naar zijn wagen.

“Meneer Pannekoek?”

“Meneer Van Beek, hoe dikwijls nog. Ik geef geen commentaar op het lopende onderzoek. En ik zou u willen verzoeken niet tot op de parking van ons kantoor te komen, daar bent u niet toe bevoegd, dit is geen openbaar domein.”

“Openbaar domein of niet, onze lezers hebben recht op de waarheid meneer Pannekoek, de burger informatie onthouden is niet echt correct, met alle respect.”

“Een rechercheur stalken ook niet, meneer Van Beek. Met evenveel respect. Goeienavond.”

“Stalken … pfff …”

Pannekoek heeft absoluut geen zin in een verdere conversatie met Van Beek en stapt in zijn wagen. Hij plugt zijn smartphone in.

Zijn dashbord licht plots op.

JORN DEVRIES

“Jorn, nog nieuws?”

“Ik denk het wel, chef. Ik ben thuis. Ik heb de camerabeelden allemaal opgevraagd en meegenomen naar huis om hier op mijn groot TV-scherm eens in detail te bekijken. En ik heb denk ik iets gevonden …”

“Vertel.”

“Uiteraard is op de camerabeelden elke keer te zien dat het slachtoffer er naar binnen gaat, zowel De Kerpel in het Rubenshuis als Zwanepoel in de Zoo. Maar wat opvalt, kort nadat ze binnen zijn, gaat elke keer een zwart geklede persoon – man of vrouw is moeilijk te zien aangezien hij of zij een hoodie met kap draagt – ook naar binnen. Het enige wat jammer is, werkelijk nergens komt zijn of haar gezicht zichtbaar in beeld.”

“Dus de dader weet de camera’s hangen.”

“Goh, het is natuurlijk winter, jassen toe, kappen over het hoofd, dus ik weet het niet … maar het kan.”

“Ik zou die piste toch openhouden.”

“Het kan natuurlijk evenzeer iemand zijn die voordien de locatie heeft bezocht en de camerabewaking grondig heeft bestudeerd.”

“Inderdaad. Zoek voort Devries, goed bezig. Zoek uit of op die locaties dezelfde persoon in het zwart voordien ook is geweest.”

“Dat heb ik al grotendeels gedaan. Dat is niet het geval. Alleszins niet in diezelfde zwarte kledij. En aangezien zijn of haar gezicht niet herkenbaar in beeld komt, is het moeilijk om te bepalen wie het is op de andere beelden. En helaas is elke bezoeker screenen onbegonnen werk. Het zijn echte trekpleisters, die plaatsen. Dat heeft de dader goed geweten. Die drukke plaatsen zijn volgens mij doelbewust uitgekozen.”

“Dat denk ik ook. We hebben in elk geval niet met een amateur te doen, Devries. Zoveel is duidelijk. Knap werk. We werken morgen verder.”

“Goeienavond chef.”

Pannekoek drukt zijn telefoon uit en rijdt verder naar huis. De straatverlichting zoeft door de donkere zijruiten.

Hij parkeert zijn wagen en loopt naar de voordeur. Hij opent zijn brievenbus en haalt er enkele brieven uit.

Binnengekomen werpt hij de post op de tafel.

“Eerst een gin-tonic.”

Hij opent de fles gin uit zijn barkast en giet een stevige portie in zijn longdrinkglas. Hij lengt het aan tot tegen de rand met ijskoude tonic uit de ijskast.

Met veel smaak neemt hij een teug uit zijn glas.

Hij zucht van genot en opent de post op de tafel. Rekeningen, nog meer rekeningen, en een omslag zonder afzender.

Pannekoek scheurt de omslag open en haalt er een briefkaart uit.

Hij bekijkt ze. Een postkaart. Foto’s van dieren met de opdruk ‘Groetjes uit de Antwerpse Zoo’.

Pannekoek draait de kaart om en leest luidop wat op de achterzijde staat.

PAK ME DAN, ALS JE KAN


AFLEVERING 8 VERSCHIJNT OP 18 MEI


<<<  T E R U G