“Hoe is het mogelijk”, zucht Pannekoek diep.
Hij parkeert zijn wagen tegen valavond vlakbij
de woonst van wetsdokter De Peuter op de Deurnese Boterlaarbaan en kijkt naar
Jorn Devries die naast hem op passagiersstoel zit.
“Twee slachtoffers op drie dagen tijd. En niet
van de minste, al is elk slachtoffer even erg. Maar de hoofdredacteur van de
krant en de oud-politiecommissaris, dat is wel heel beangstigend. We zitten
blijkbaar met een seriedoder die het op hoge functionarissen heeft gemunt.”
Ze stappen uit en lopen de oprijlaan van De
Peuter op. Pannekoek belt aan en kijkt naar Devries.
“Een jas aan Devries, wat krijgen we nu?”
“U vraagt, wij draaien”, zegt Devries lachend.
Enkele seconden later staan Pannekoek en
Devries naast De Peuter in de werkruimte van de nieuwbakken wetsdokter. Op zijn
tafel ligt het zwaar verbrande stoffelijk overschot van ex-politiecommissaris
Zwanepoel.
“Zijn longen waren nagenoeg verkoold, er was
geen redden aan”, is de simpele conclusie van De Peuter. “Hoe hij nog levend
uit die vlindertuin is geraakt, is me al een raadsel.”
Pannekoek knikt.
“Maar wat interessanter is voor jullie, de
werkwijze was identiek aan die van het Rubenshuis. Ook dit slachtoffer werd
overgoten met benzine en dan in brand gestoken.”
“Dat vreesde ik al ja”, ziet Pannekoek zijn
voorgevoel bevestigd.
“Wacht nog even af wat het parket nog heeft
gevonden bij de plaatsafstapping in de Zoo, maar voor mij is deze werkwijze
identiek aan de vorige. Vingerafdrukken of DNA van de dader heb ik niet
gevonden. Ook bij het vorige slachtoffer niet. De dader weet overduidelijk hoe
hij zijn DNA vooral niét moet verspreiden bij zijn verwerpelijke acties.”
Pannekoek kijkt naar Devries.
“Dat zei het parket ook, ze hebben ook nauwelijks
werkbaar DNA gevonden van een eventuele dader in het Rubenshuis.”
“Logisch”, verduidelijkt Devries, “hij zoekt
dan ook locaties waar heel veel mensen komen per dag, begin daar eens te zoeken
naar DNA, en hij zal ongetwijfeld handschoenen dragen bij zijn acties.”
“Niet alleen handschoenen, ik denk zelfs dat
hij een medisch beschermingspak draagt, er zijn zelfs geen kledingvezels te
vinden op de slachtoffers. Al gaat in zo’n brand natuurlijk enorm veel verloren
aan bewijsmateriaal. Het wordt geen eenvoudige zaak, Pannekoek.”
Alsof Pannekoek dat nog niet wist.
Hij knikt beleefd en loopt samen met Devries
naar buiten. Aan de buitendeur houdt Devries halt.
“En Vergauwen? Wie weet heeft hij er iets mee
te maken? Met die branden elke keer.”
“Dirk?
Die ken ik al jaren. Die doet zoiets
niet. Het is niet omdat je brandweerman bent, dat je de branden ook
zelf
aansteekt hé Jorn. We zitten niet in Merlina waar de onvindbare
Sardonis in een
grote witte camionette rondrijdt met in het groot SARDONIS op, of waar
de
discrete detectives van Merlina in een knalrode mini rijden met witte
bollen. Ik zou deze theorie niet aan Dirk zelf vertellen, of hij
bevriest je met zijn Parafix.”
Devries lacht smakelijk.
“En hij daar?”, fluistert hij wijzend naar de
werkruimte van De Peuter.
“De Peuter?”
“Als er nu iemand weet hoe je DNA-sporen moet
vermijden en geen bruikbare andere sporen kan achterlaten bij een misdaad, dan
is het toch wel een wetsdokter … en hij heeft handschoenen, medische
beschermingspakken … “
Pannekoek klopt Devries op de schouder.
“Ja, en dan gaat hij ons die info geven over
die werkwijze en dat materiaal, ik denk het niet hé, dat is wat te simpel
geredeneerd”, wuift Pannekoek ook die theorie weg.
“En waarom zou hij dat doen dan Jorn, vertel
dat eens?”
“Dat moet jij uitzoeken”, lacht Devries, “jij
wordt meer betaald dan ik, jij mag ook iets doen in deze zaak, ik heb de dader
al gevonden.”
Pannekoek lacht.
“Was het maar zo simpel … komaan assistent
Poirot, we zijn weg. Ik zet je af aan het kantoor, bekijk jij daar nog wat
camerabeelden voor je naar huis gaat, ik heb nog een afspraak.”
Hij heeft nog maar net zijn telefoon ingeplugd
in de wagen, of die licht op.
WATERSCHOOT
“Meneer de commisseir ”, zegt Pannekoek
lachend.
“Pino, alles in orde in Sesamstraat?”, lacht
Waterschoot aan de andere kant van de lijn.
Pannekoek trekt een bedenkelijk gezicht naar
Devries. Die haalt zijn schouders op. Ook Devries had de mopjes over de naam
van zijn chef al tot in den treure gehoord.
“Al nieuws over de moord op mijn voorganger?”,
komt Waterschoot ter zake.
“Nog niks concreet, twee keer dezelfde
werkwijze, dat wel, uw voorganger is op dezelfde manier om het leven gebracht
als de hoofdredacteur van de Gazet, dus ik vrees dat we met een veelpleger te
maken hebben. Voor de piste van een seriemoordenaar is het nog te vroeg.”
“Waarom?”
“Twee slachtoffers kunnen nog rechtstreeks gelinkt
zijn aan de dader of aan een situatie. Al hebben we wel te maken met twee heel
specifieke locaties.”
“Oké, hou me op de hoogte. Van elk detail in
het onderzoek.”
“Doe ik.”
Pannekoek is intussen aangekomen aan het politiekantoor
en zet Devries af bij de deur.
“Als er iets dringend is bel je me. En anders
tot morgen.”
Devries verdwijnt door de grote schuifdeur naar
binnen.
Een halfuur later loopt Pannekoek de brede
draaideur van het Universitair Ziekenhuis in Edegem binnen.
“Route 113”, mompelt hij in zichzelf.
Hij volgt de pijlen naar route 113 en stapt op
de eerste verdieping uit de grote lift.
“Neurologie”, staat op het grote bord tegen de
muur te lezen. Pannekoek draait de hoek om en loopt de lange gang in van de
afdeling neurologie.
“Dag meneer Pannekoek”, begroet een
verpleegster hem vriendelijk.
“Is er al beterschap?”, vraagt Pannekoek
bezorgd.
“Beterschap niet nee, dat zal helaas ook niet
meer gebeuren, zoals ik al zo vaak zei.”
“Ik kan maar proberen”, zegt Pannekoek met een
fletse glimlach, “je weet maar nooit.”
“Mja”, lacht de verpleegster, “dit is de afdeling
neurologie, voor de afdeling mirakels moet je een paar verdiepingen hoger zijn
vrees ik.”
Pannekoek lacht en loopt verder naar kamer
1139. Hij duwt zacht de deur open en sluit ze achter zich.
Hij loopt naar het enige ziekenhuisbed in de
kamer.
“Dag schat”, mompelt hij zacht.
Er komt geen reactie.
De deur gaat weer open. Een rijzige jongeman
komt de kamer binnen.
“Ik ben Dokter Ferremans, de nieuwe neuroloog.
U bent de echtgenoot?”
Hij schudt Pannekoek stevig de hand.
“Inderdaad. En?”, vraagt Pannekoek, met een
mengeling van bezorgdheid en ongeduld.
“Haar reacties en reflexen zijn licht
achteruitgegaan.”
“Pff, echt?”
“Mja, kijk meneer Pannekoek, A.L.S. is
een progressieve ziekte, in mensentaal betekent dat: niet te genezen, en het
verergert stapje per stapje, daar is weinig aan te doen vrees ik, we kunnen
alleen hopen dat het proces niet al te snel verloopt.”
“En dan zeggen dat ze zoveel kunnen”, zucht
Pannekoek.
“Dat is ook zo, we kunnen al heel veel, maar
voor A.L.S. is nog geen geneesmiddel gevonden. Het is een ziekte die
onbehandelbaar is, en zeker niet te genezen, te weten dat uw vrouw er al zo’n
drie jaar aan lijdt.”
De bieper van Dokter Ferremans piept. Hij loopt
naar de deur.
“Oei, dringend. Ik moet … euh … sorry”.
“Jaja, tuurlijk … bedankt.”
Pannekoek staat alleen bij het bed.
‘Ameotrofische Laterale Sclerose’ was het
verschroeiende verdict drie jaar geleden. Gaëlle, de huidige echtgenote van
Pannekoek, kreeg drie jaar geleden plots last van krampen en spasmen. Kort
nadien verminderde haar fijne motoriek en kreeg ze onhoudbare spierpijnen. Na
grondig onderzoek was de diagnose: A.L.S.
Pannekoek kende de stappen van de vreselijke
ziekte maar al te goed. Eerst verslappen de spieren van de handen, dan van
armen en benen, nog later ook de keelspieren waardoor praten en eten moeilijk
gaat, en nog een tijd later vallen ook de ademhalingsspieren uit, met
overlijden tot gevolg.
De derde vrouw van Pannekoek, zijn eerste échte
grote liefde, zat in het laatste stadium van de ziekte. Praten en eten kon ze
nog nauwelijks, ze kreeg sondevoeding, maar ze wist verder maar al te goed wat
er gebeurde. Dat vond Pannekoek misschien nog het allerergste. Ongeneeslijk
ziek zijn, aftakelen, en het ten volle beseffen. Het moest de ergste
nachtmerrie zijn die een mens kon meemaken.
Pannekoek schuift de grote ziekenhuiszetel wat
dichter bij het bed. Hij neemt de hand van zijn vrouw vast en knijpt er
zachtjes in. Ze reageert nauwelijks.
“Ik ben er, schat”, mompelt hij zacht. Hij geeft haar een kus op haar hand.
Langzaam beweegt ze haar hoofd een beetje.
“Blijf maar liggen, schat, geen inspanningen
doen”, fluistert hij.
Pannekoek kijkt haar minutenlang aan. Hij zegt
geen woord meer. Hij voelt zijn oogleden zwaar worden. Langzaam zakt hij wat
onderuit in de zetel, met de hand van zijn Gaëlle in de zijne, en valt in een
diepe slaap.