De ochtend nadien wandelt Pannekoek naar zijn
wagen. Hij heeft geen oog dichtgedaan. Zes woorden hebben heel de nacht door
zijn hoofd gespookt. “Pak me dan, als je kan”. Weet Rodrigo meer? Is het
toeval? Waarom is hij zo zeker dat de dader mannelijk is? Heeft Rodrigo er zelf
iets mee te maken? In dat halfopen regime, waar ‘Vanessa with the big
boobies’ van sprak, zou dat best kunnen. De brief die Pannekoek
gisterenavond ontving, is in elk geval reden genoeg voor een nieuw bezoekje aan
het Multiversum. En iets dwingender deze keer.
De snijdende noorderwind waait door de grote
woonblokken van de Antwerpse volkswijk Luchtbal. Pannekoek woonde er al meer
dan 15 jaar, op een fijn appartementje. Ja, de weinig benijdenswaardige reputatie
van de wijk kende hij ook wel, maar die was zwaar overdreven. Er werd alleen
negatief over gepraat door mensen die er nooit geweest waren, laat staan
gewoond hadden.
Hij was er opgegroeid. Meteen na zijn studies
had hij eerst een studio gehuurd in de Antwerpse binnenstad, maar die was in de
loop der jaren onbetaalbaar, onbereikbaar en onleefbaar geworden.
Onbetaalbaar
omdat de huisbaas bij elke kleine maar noodzakelijke verbetering aan het
appartement de huurprijs de hoogte injoeg. Onbereikbaar omdat Antwerpen de laatste jaren meer
een bouwwerf was geworden dan een stad. Werken waren nodig, daar twijfelde
Pannekoek niet aan, maar misschien best niet overal tegelijk. Onleefbaar omdat diezelfde huisbaas van daarnet
alleen de kleine noodzakelijke dingen liet herstellen. Isoleren? Keuren?
Certificaten? Nooit van gehoord. Huisbazen, hij had er zijn mening over. Uiteindelijk
was hij dan maar verhuisd naar zijn bakermat, de oude vertrouwde Luchtbal.
Pannekoek snuift wat koude buitenlucht op. Het
doet pijn aan zijn longen, zo koud is de ingeademde lucht. Hij is vlakbij zijn
wagen. Plots hoort hij voetstappen naderen in zijn rug. Deze klank komt hem
bekend voor. Een déjà-vu?
“Meneer Pannekoek? Sam Van Beek, Gazet van
Antwerpen.”
Dus toch geen déjà-vu … alhoewel …
“De man zonder lidwoorden”, lacht Pannekoek.
“Pardon?”
“Niks vriend, niks, maar ik geef zoals gezegd geen
commentaar op lopende onderzoeken.”
“Een klein beetje info misschien meneer
Pannekoek, daar hebben onze lezers toch recht op.”
“En waar hebben ze dat recht dan vandaan
gehaald?”, vraagt Pannekoek smalend.
“Hebben onze lezers niet het recht om correct geinformeerd
te worden over de dood van hun en onze hoofdredacteur?”
Pannekoek houdt halt en kijkt Sam Van Beek
strak aan.
“Correct geinformeerd worden, u zegt het. Dat
recht hebben ze ja, om correct te worden geinformeerd. Dat wil dus zeggen: als
de info er is, en als de info gecheckt en gedubbelcheckt is. En dus niet als
een onderzoek nog volop lopend is, en zelfs nog in de kinderschoenen staat.
Prettige dag nog.”
“Ik heb u wel zijn verdwijning gemeld,
nietwaar?”
“En dan? Moet ik u dan plots heel het dossier
van naaldje tot draadje uit de doeken doen? Een verdwijning melden is niks meer
of niks minder dan uw verdomde burgerplicht, meneer Verbeek.”
“Van Beek.”
“Ook goed.”
Plots rinkelt de telefoon in de zak van
Pannekoek. Hij kijkt op zijn scherm.
DIRK VERGAUWEN
“Hopla, gered door de bel”, zegt Pannekoek wat
cynisch.
Hij neemt het gesprek aan.
“Pannekoek.”
“Pino, met Dirk, we zitten opnieuw met een
brand, in de vlindertuin van de Zoo.”
“Ik kom eraan!”
Zonder Sam van Beek nog een blik te gunnen,
stapt Pannekoek in zijn wagen en vertrekt richting het Antwerpse Astridplein.
Toeterend en foeterend snelt hij over de Noorderlaan en de Italiëlei, voorbij
de Rooseveltplaats. Hij heeft intussen ook een bericht ingesproken bij Jorn
Devries.
Na wat aanschuiven en zigzaggen arriveert hij
uiteindelijk bij het grote plein aan het Centraal Station. Hij ruikt de
penetrante brandgeur al van zodra hij zijn autoportier opent.
Pannekoek stapt uit en loopt door het
monumentale metalen inkomhek met bovenop de prachtige zilveren kroon. Hij kijkt
vluchtig naar de betonnen zuil aan weerskanten. Links op de zuil een
bronskleurige plaat met “Jardin Zoologique”, rechts op de zuil een
gelijkaardige plaat met “Dierentuin”.
Pannekoek vindt het maar niks.
“Noem het gewoon Zoo, dat is simpel en
duidelijk voor Vlamingen én Walen, probleem opgelost. Ziezoo.”
Hij moet lachen om zijn eigen woordgrapje. Dat
gebeurt wel meer.
Hij wandelt onder het veiligheidslint de
inkomplaats van de Zoo op en loopt links richting de vlindertuin. Die staat in
lichterlaaie.
De brandweer is drukdoend om de uitslaande
brand onder controle te krijgen.
Het prachtige gebouw uit de 19de
eeuw, dat vroeger gewoon de wintertuin van de Zoo was, opende in 2013 opnieuw
als vlindertuin. Tal van exotische kleurrijke vlinders fladderen er rond. Het
is één van dé trekpleisters van de razend populaire Antwerpse Zoo.
“Alweer een stuk Antwerps erfgoed dat gehavend
uit een brand zal komen”, zucht Pannekoek.
“Meneer Pannekoek”.
Pannekoek draait zich om. Hij kijkt recht in de
ogen van burgemeester Kerremans.
“Ik reken erop dat u de dader zo snel als
mogelijk vat”, zegt Kerremans kordaat.
“Ah, u weet al dat er een dader is, en dat het
geen toevallig onstane brand is?”, reageert Pannekoek toch wat gepikeerd.
“Twee branden op evenveel dagen tijd, in zoveel
toeval geloof ik niet, inderdaad”, is het korte norse antwoord van de
burgemeester, “u doet het nodige?”
Zonder op het antwoord te wachten loopt
Kerremans in de richting van de agenten die wat verderop staan.
Pannekoek wist ook dat de piste van ‘toeval’
weinig waarschijnlijk was. Maar je weet maar nooit. Alles onderzoeken en dan
pas conclusies trekken, dat had hij in zijn jarenlange loopbaan al wel geleerd,
met scha en schande.
Brandweercommandant Dirk Vergauwen komt op
Pannekoek afgestapt.
“Dirk, vertel.”
“Aan het tempo te zien, is er ook nu weer een brandversneller
gebruikt. We zullen de schade weer kunnen beperken denk ik, maar schade is er.
De rest van het onderzoek laat ik aan jouw onmiskenbare expertise over.”
Hij lacht breed.
Dirk Vergauwen en Pannekoek kenden elkaar goed.
Toen het zoontje van Vergauwen destijds spoorloos verdween, voerde Pannekoek
het onderzoek. Hij werd nooit gevonden, het onderzoek werd geseponeerd.
Pannekoek zat toen net in zijn tweede vechtscheiding, en zo groeiden ze heel
dicht naar mekaar toe in voor allebei heel moeilijke privé-omstandigheden,
waarin ze elkaars steun goed konden gebruiken.
“Commandant!”
Dirk kijkt om.
Aan de inkom van de vlindertuin wenkt een
andere brandweerman hem met heftige bewegingen.
“Hier ligt nog iemand!”
“Godverdekke, dood?”
“Nee, hij ademt nog!”
Geen drie minuten later wordt een zwaarverbrand
slachtoffer op een brancard in de ziekenwagen geschoven door twee verplegers.
“Weten jullie al iets?”, wil Pannekoek weten.
“Een man, middelbare leeftijd, zwaar verbrand,
kritiek”, vertrouwt de zenuwachtige ambulancier Pannekoek toe.
“Kan ik hem een paar vragen stellen?”
“Onmogelijk.”
Met loeiende sirene verlaat de ambulance de
binnenplaats van de Zoo.
“Ik ga naar het ziekenhuis. Jij bezorgt me een
verslag van de brand?”, roept Pannekoek naar brandweercommandant Vergauwen.
Die steekt van ver zijn duim op en gaat verder
met de coördinatie van de bluswerken.
Onderweg naar buiten komt Pannekoek Jorn
Devries tegen die de binnenplaats van de Zoo komt opgewandeld.
“Och, er is nog iets uit zijn bed gekropen”,
zegt Pannekoek smalend.
“Ja, sorry chef, overslapen. Ik ben gekomen
zodra ik je bericht hoorde.”
“We zien mekaar straks op kantoor Jorn, blijf
hier nog wat rondsnuffelen, ik ga naar Stuivenberg.”
Een kwartier later rijdt Pannekoek de parking
van het Stuivenbergziekenhuis op. Hij volgt de bordjes ‘Spoed’ en parkeert zijn
wagen op een veilige plaats.
Het oude Stuivenbergziekenhuis aan de Antwerpse
Lange Beeldekensstraat werd in 1884 al ingehuldigd, en werd destijds in
opdracht van het OCMW, toen nog de ‘Openbare onderstand’, gebouwd. Het toen al
bestaande Sint-Elisabethgasthuis kon als enige andere ziekenhuis in de stad de
patiëntentoevloed niet meer aan. Geestig detail: alle ruimtes in het
Stuivenbergziekenhuis werden destijds cirkelvormig ontworpen, om de even
simpele als logische reden dat zich in hoeken van kamers makkelijk bacteriën
konden ophopen. Ook qua verlichting en verluchting waren de ronde ruimtes destijds
al ver op hun tijd vooruit.
Stuivenberg was intussen al lang geen
‘armen-gasthuis’ meer, maar een ziekenhuis met reputatie – zowel positief als
negatief – maar met ontegensprekelijk één van de beste brandwondenafdelingen
van het land.
Pannekoek loopt naar de infobalie van de
spoedafdeling.
“Pannekoek, recherche, ik kom voor het
slachtoffer van de brand in de vlindertuin.”
“Een ogenblik graag.”
Enkele minuten later komt een statige dokter in
witte jas Pannekoek tegemoet gewandeld. Hij knikt vriendelijk.
“Meneer Pannekoek, ik ben Dokter Meeuws,
spoedarts, het slachtoffer is absoluut zwaar verbrand en absoluut in zeer
kritieke toestand, enkele organen zijn zwaar beschadigd. We moeten zijn
situatie absoluut opvolgen, maar het is absoluut niet zeker dat hij het zal
halen. Hij is wel bij bewustzijn.”
“Kan ik hem even zien? Ik zou hem graag enkele
vragen stellen.”
“Absoluut, maar heel kort. Volgt u mij?”
“Absoluut”, lacht Pannekoek.
“Haha, ja meer mensen wijzen me erop. Het is
absoluut een stopwoord”, glimlacht de spoedarts.
Pannekoek doet alle nodige beschermende kledij
aan en loopt achter Dokter Meeuws de spoedbox binnen. Hij loopt naar het bed.
De verplegers zijn druk bezig alle infusen en sensoren aan te brengen op het
lichaam van het zwaar verbrande slachtoffer. Pannekoek zet zich wat dichterbij.
“Hou het kort”, zegt Dokter Meeuws bijna
vermanend.
Pannekoek loopt naar het bed.
“Meneer, goeiemiddag.”
Hoe idioot klinkt dat, bedenkt Pannekoek zich.
‘Goeiemiddag’ tegen iemand die met derdegraadsbrandwonden ligt af te zien. Hij
besluit zijn kostbare tijd die hem toegemeten wordt nuttig te gebruiken.
“Meneer, enig idee wat er gebeurd is?”
“K…”, stamelt het slachtoffer.
“”Wat bedoelt u, wie K, wat K, meneer?
Hallo?”
“K …”, herhaalt het slachtoffer moeizaam.
Het toestel naast het bed begint plots akelig
te piepen.
“Hij gaat in shock!”, roept één van de
verplegers.
Dokter Meeuws duwt Pannekoek kordaat opzij en
begint met de reanimatie. Pannekoek zet drie stappen achteruit tot vlakbij de
deur.
De blikken op de gezichten van al het
verplegend personeel in de kamer kunnen niet duidelijker zijn.
Een verpleegster komt naast Pannekoek staan en
neemt hem bij de arm.
“Gaat het meneer?”
“Jaja, het gaat, ik heb het nogal gezien.”
“Ja, het blijft toch akelig hé meneer, zelfs
wij wennen er nooit aan.”
“Ik kan het me voorstellen. Altijd even
schrikken he.”
“Absoluut”, reageert de verpleegster.
Besmettelijk woordje blijkbaar, bedenkt
Pannekoek zich.
Met een bedenkelijke blik zet Dokter Meeuws de
reanimatie stop.
“We zijn hem kwijt”, zucht hij diep, “het was
te vrezen.”
De sfeer in de spoedbox slaat in enkele
seconden helemaal om van strijdvaardig naar alomtegenwoordige verslagenheid.
De verpleegster kijkt Pannekoek indringend aan.
“Godverdomme”, vloekt die luid, meteen gevolgd
door “sorry”.
“Niet erg meneer, ja het is wraakroepend hé, je
zo jarenlang inzetten voor de bestrijding van criminaliteit, en er dan zelf het
slachtoffer van worden.”
“Hoe bedoel je”, vraagt Pannekoek verbaasd.
“Ah, hebben ze het u nog niet verteld? Of had u
hem niet herkend? Het slachtoffer daar is de oud-commissaris van de politie,
Kurt Zwanepoel.”