Aflevering 3 - Rodrigo


“Geen twijfel mogelijk.”

Het oordeel van wetsdokter De Peuter is overduidelijk.

“Het DNA van de kledij die we bij hem thuis meenamen komt overeen met het DNA van het slachtoffer in het Rubenshuis, de overleden man in het portaal is Michiel De Kerpel, de hoofdredacteur van de Gazet van Antwerpen.”

Pannekoek knikt instemmend.

“Dat vreesde ik al. Het moest iemand zijn die recent was verdwenen. De vraag is nu alleen nog waarom. En waarom in het Rubenshuis? Oké De Peuter, knap werk, bedankt.”

Pannekoek loopt samen met zijn assistent Jorn Devries de praktijk van De Peuter uit. Ze trekken de deur in het slot. De vrieskou komt hen tegemoet. Het valt Pannekoek plots op dat Devries geen jas draagt.

“Doe een jas aan, of wil je een dubbele fleuris?”

Devries kijkt naar Pannekoek.

“Is een enkele fleuris niet genoeg? Moet ik direct een dubbele krijgen?”, lacht Devries.

“Zever niet, doe een jas aan, het vriest stenen uit de grond”, snauwt Pannekoek. “Ik kan me nu geen zieke assistent veroorloven.”

Pannekoek neemt zijn telefoon en scrolt door zijn contacten. Hij tikt tegen zijn scherm.

“Burgemeester? Rechercheur Pannekoek hier, mijn vermoeden was juist, het slachtoffer in het Rubenshuis is De Kerpel van de Gazet. We vragen vandaag de camerabeelden nog op om te kijken wanneer hij er is binnengegaan, met wie, hoe, …”

“Komt in orde Pino, onze surveillancediensten verlenen uiteraard hun volle medewerking aan het onderzoek, ik zet mee vaart achter de camerabeelden van de Wapper. Tot gauw.”

Burgemeester Kerremans steekt zijn smartphone weg en kijkt naar zijn kabinetschef Ferry Block, waarmee hij op dat moment in vergadering is op het Schoon Verdiep van het Antwerpse stadhuis.

“Het slachtoffer is dus toch De Kerpel van de Gazet. Waarom moest hij in Godsnaam dood? En wat heeft het Rubenshuis ermee te maken?”

“Geen idee, burgemeester.”

“Oei, wat krijgen we nu, Ferry heeft geen idee?”

“Kan al eens gebeuren hé burgemeester”, lacht Ferry.

“Bwa …”, lacht Kerremans.

Ferry had nogal makkelijk over alles en iedereen een mening. Hij was dan wel ‘maar’ kabinetschef, maar hij gedroeg zich geregeld alsof hij de leiding van de stad en zelfs het hele land in handen had. Het leverde hem in de coulissen van het stadhuis de bijnaam ‘schaduwburgemeester’ op. Het was door iedereen dan wel eerder smalend en pejoratief bedoeld, maar Ferry droeg het als een geuzennaam. Burgemeester Kerremans had er een prima kracht aan, dat wel, maar ook hij vond de bemoeizucht van Ferry Block vaak vervelend, en noemde hem in zijn mindere momenten dan ook vaak “Ferry Irritating” of “Ferry Annoying”.

Dat hij in deze zaak dus totaal geen idee had wat er aan de hand was, dat was al een verrassing op zich.

“Natuurlijk heeft een hoofdredacteur van een krant wel een hoop vijanden, dat is eigen aan de job”, zegt Ferry plots.

“Dus toch een mening, het tegendeel zou me verbaasd hebben”, zegt Kerremans wat smalend.

Hij kijkt plots bedrukt.

“Maar wees maar zeker dat mijn politieke rivaal Peter Vercammen hier grondig misbruik van zal maken”, foetert Kerremans.

“Als hij op de veiligheid in de stad kan inhakken, heeft hij het nog nooit gelaten. En nu is er een brandstichting én een moord, aldanniet met mekaar verbonden. Feest ten huize Vercammen.”

Ferry Block kijkt de burgemeester verbaasd aan.

“Feest? Wie kan over zoiets nu feest vieren?”

“Bij wijze van spreken hé Ferry, het komt hem wel goed uit. Maar zoals ik tegen brandweercommandant Vergauwen al zei, het kan ook goed uitdraaien. Als de zaak snel opgelost geraakt, kan ik de snaar van efficiëntie en kordate aanpak beroeren, en dan kan het misschien ook weer extra stemmen opleveren.”

“Jaja, allemaal goed en wel burgemeester, maar er is natuurlijk ook een gezin dat sinds gisteren een lege plaats aan tafel heeft”, wordt Ferry plots heel emotioneel.

Kerremans schudt het hoofd.

“Nee, De Kerpel was alleenstaand zonder kinderen, een workaholic zoals ze er geen meer maken tegenwoordig, bijgevolg ook weinig tot geen vrienden, en zijn ouders zijn ook al lange tijd overleden.”

“Je bent goed op de hoogte …”

“Zoals een burgemeester moet zijn”, glimlacht Kerremans.

“Maar wat je daarnet zei burgemeester, ‘aldanniet met mekaar verbonden’ … zijn het slachtoffer en de locatie in deze zaak niet eender hoe met mekaar verbonden?”

“Nee, dat is helemaal niet zeker Ferry. Ik zou niks uitsluiten.”

Ferry knikt. Niks uitsluiten was misschien wel het verstandigste.

“In ieder geval”, concludeert Kerremans, “Pino Pannekoek is een krak in zijn vak, hij lost het wel op.”

Pannekoek loopt intussen van bij wetsdokter De Peuter naar zijn wagen die geparkeerd staat op de Boterlaarbaan in Deurne. Hij is nog druk in gesprek met zijn assistent Devries en deelt net op dat moment de analyse van de burgemeester. Alsof er telepathie mee gemoeid was.

“In elk geval is het de vraag of alles gelinkt is, de brand in het Rubenshuis én slachtoffer De Kerpel, danwel of we hier met een dubbelspoor zitten.”

“Een dubbelspoor?”

“Ja, een zaak op twee sporen, een moordzaak, in dit geval op De Kerpel, en een brandstichting, in dit geval in het Rubenshuis. We gaan er op dit moment vanuit dat alles aan mekaar gelinkt is, maar wie weet hebben we te maken met een moordenaar en een pyromaan, en is dat niet eens zeker dezelfde persoon.”

“Goed mogelijk”, beaamt Devries die denkpiste.

Plots rinkelt de telefoon van Pannekoek in zijn jaszak.

“Pannekoek.”

“Meneer Pannekoek? Vanessa Vangenechten hier, Zorggroep Multiversum in Boechout.”

“Zorggroep wie?”, snauwt Pannekoek norser dan hij het bedoelt. Als hij het druk heeft kan hij bij momenten bozer uit de hoek komen dan hij eigenlijk wil.

“Zorggroep Multiversum, het psychiatrisch centrum.”

“Ah … ja … en?”

“We hebben hier een patiënt die u dringend wil spreken zegt hij. In verband met de brand in het Rubenshuis. Maar hij wil u alleen spreken, zonder iemand bij.”

“Vreemd, maar oké, ik kom.”

Een halfuur later rijdt Pannekoek, alleen zoals werd gevraagd, de grote oprijlaan van het Multiversum in Boechout op, voorbij het grote aankondigingsbord bij de inrit.

“Zorggroep Multiversum”, mompelt hij cynisch. “Als het kind maar een naam heeft. Vroeger heette dat de psychiatrie. En nog vroeger gewoon het zothuis. Namen worden minder kwetsend de laatste jaren, dat wel, en maar goed ook, maar duidelijker worden ze niet.”

Hij stapt uit, volgt de bordjes naar het onthaal en gaat het grote gebouw binnen.

“Meneer Pannekoek?”

“Juffrouw Vanessa?”

“Zeg maar gewoon Vanessa.”

Pannekoek schudt Vanessa de hand en kijkt los in haar weelderige decolleté. Dat kon ook moeilijk anders, er was geen ontkomen aan.

“Hoogtevrees mogen ze hier in elk geval niet hebben in het Multiversum”, mompelt Pannekoek. Hij kan een glimlach niet onderdrukken.

“U zegt?”

“Niks niks”, zegt Pannekoek wat verontschuldigend.

“Ah oké, volgt u mij, meneer Pannekoek? Ik breng u tot bij Rodrigo.”

“Rodrigo, wat een exotische naam.”

“Echt hé.”

Vanessa loopt met Pannekoek de grote lift in en drukt op de knop van de vierde verdieping.

“Hij wil me dus spreken?”, probeert Pannekoek alvast wat informatie los te weken.

“Ja, hij las vanochtend bij het ontbijt in de krant over de moordzaak in het Rubenshuis, en vroeg meteen naar u.”

“Hoe kent hij mij dan?”

“Uw naam stond in het artikel, als de rechercheur die weigerde commentaar te geven bij de zaak”, lacht Vanessa.

“Dat heeft journalist Van Beek dan alvast goed begrepen bij de Gazet, Vanessa.”

“Echt hé.”

Er valt een korte stilte in de wat te kleine lift.

“Gevaarlijke kerel?”, doorbreekt Pannekoek de stilte.

“U zegt?”

“Rodrigo, is het een gevaarlijke kerel?”

“Oh nee meneer Pannekoek, hij doet geen vlieg kwaad, hij zit hier ook in een halfopen regime.”

“Een wat?”

“Een halfopen regime. Hij mag af en toe zijn eenheid verlaten en een dag buiten zonder toezicht.”

“Wat mankeert hij juist?”, wil Pannekoek weten.

“Hier mankeert niemand iets, meneer Pannekoek, onze mensen hebben alleen een beperking…”

“Ah zo.”

“… zoals alle mensen trouwens”, voegt Vanessa er fijntjes aan toe.

“En wat is zijn ‘beperking’ dan?”

Pannekoek betrapt zich erop dat hij met zijn vingers aanhalingstekens imiteert, hoewel hij er een grondige hekel aan heeft als mensen het naar hem doen. Net zoals mensen die ‘punt’ zeggen nadat ze een argument hebben gesmeten. Dat punt kan hij er zelf wel achter denken, dankuwel.

“Rodrigo is een beetje een fantast”, legt Vanessa uit. “Mentaal niet heel stabiel. Hij verzint wel eens verhalen, strooit die dan overal rond, en daar geraakt hij dan mee in de problemen. Daar proberen we wat aan te werken hier.”

Een fantast, ook dat nog. Pannekoek vraagt zich net niet luidop af of hij hier zijn tijd niet enorm aan het verdoen is. Maar dat Rodrigo geen vlieg kwaad doet, dat stelt Pannekoek om de één of andere reden toch wat gerust.

Vanessa en Pannekoek stappen uit de lift en lopen door de lange gang voorbij een aantal deuren, om halt te houden aan kamernummer 415.

Vanessa klopt op de deur.

“Ja?”

Vanessa opent de deur en maant Pannekoek aan haar te volgen, de kamer in.

Pannekoek kijkt rond in de kleine kamer. Een bed, een kleerkast, een TV, een piepkleine badkamer en een bureau. Hij kon het zich niet voorstellen in zo’n kruipkot te wonen.

“De kamers dienen enkel om te slapen en om even alleen te zijn, het grootste deel van de dag zijn onze bewoners in de gezamenlijke ruimtes beneden”, zegt Vanessa haast verontschuldigend, alsof ze de gedachten van Pannekoek kan lezen.

“Rodrigo?”

Rodrigo zit op zijn bed naar buiten te staren en draait zijn hoofd.

Pannekoek had zich hem anders voorgesteld. Bij de naam Rodrigo moest hij onmiddellijk denken aan een Spaanse kerel, getinte huid, fleurige kledij, flamboyant. Olé.

Niks daarvan bij deze Rodrigo, het was een schrale tengere kerel met een bril, warrig haar, versleten jeans en slonzig shirt. Een twee op de schaal van Rodrigo, zo vond Pannekoek.

“U wou me spreken?”, steekt Pannekoek van wal.

Rodrigo kijkt hem strak aan en reageert niet.

“Meneer? U wou me spreken?”, probeert Pannekoek opnieuw.

Geen reactie.

Pannekoek kijkt naar Vanessa.

“Het duurt soms even voor het doordringt”, sust Vanessa.

Pannekoek kijkt Rodrigo strak in de ogen. Het lijkt uren te duren.

Plots onderbreekt Rodrigo de stilte.

“Heb je hem al?”

“Wie?”, wil Pannekoek weten, al weet hij donders goed over wie het gaat.

“Hém. Heb je hém al?”

“Of haar …”, houdt Pannekoek alle pistes open.

“Neenee, hém …”

“Hoe weet je dat zo zeker, Rodrigo?”

“Laat maar.”

Rodrigo staart opnieuw naar buiten. Hij zegt verder geen woord.

“Wou je me daarvoor spreken?”, zegt Pannekoek wat geïrriteerd.

Rodrigo haalt zijn schouders op.

Pannekoek aarzelt nog even.

“Nog iets?”, vraagt hij wat ongeduldig.

Rodrigo schudt het hoofd.

Pannekoek kijkt naar Vanessa en doet teken om te vertrekken.

Hier wordt hij niet echt wijzer van, behalve dat Rodrigo om de één of andere reden zeker is dat het om een mannelijke dader gaat. Maar of hij daar nu veel geld op moet verwedden …

Hij loopt samen met Vanessa naar de deur van de kamer.

“Pak me dan, als je kan … Pak me dan, als je kan”, mompelt Rodrigo plots zacht.

Pannekoek draait zich om.

“Pardon? Waar haal je die uitspraak vandaan?”

Weer geen reactie.

Pannekoek dringt aan.

“Waar haal je godverdomme die uitspraak vandaan?”, roept hij.

Rodrigo kijkt hem stoïcijns aan.

Pannekoek aarzelt nog even, maar misschien was het toeval en moest hij er niet teveel achter zoeken. Wie weet waande fantast Rodrigo zich wel de dader.

“Dat was het, Rodrigo?”

Rodrigo geeft opnieuw geen krimp.

Pannekoek geeft het op en verlaat de kamer. Geduld is nooit zijn sterkste eigenschap geweest.

Vanessa sluit de deur van de kamer en loopt met Pannekoek terug naar de lift.

“Sorry, ik heb maar gedaan wat hij vroeg, hij wou u spreken”, zegt ze verontschuldigend.

“Niet uw fout, Vanessa, maar veel heeft het niet opgeleverd vrees ik. Behalve tijdverlies.”

“Echt hé.”

Pannekoek knikt beleefd en verlaat het zorgcentrum. Hij stapt weer in zijn wagen en besluit nog even langs kantoor te rijden.

Hij parkeert zijn wagen op zijn gereserveerde plaats en neem de lift naar de tiende verdieping. Hij zet zich aan zijn bureau en neemt het dossier van de zaak Rubenshuis weer van de stapel.

Hij hoort de liftbel op de gang. Zijn assistent Jorn Devries komt even later binnen, hangt zijn jas aan de kapstok en smijt twee brieven op het bureau van Pannekoek.

“De post. Twee stuks.”

“Ook goeienavond”, glimlacht Pannekoek.

“Euh, ja, sorry chef, goeienavond.”

“Slechte dag gehad, Jorn?”

“Bwa, weer zever met die van ons, dat gaat wel over.”

“Ja jongen, vrouwen …”

Pannekoek wist er alles van, vond hij. Hij had er twee ‘versleten’, zoals hij het zelf altijd formuleerde. De ene nog lelijker dan de andere.

Na zijn tweede scheiding had hij een hond gekocht, en die had hij Suzy genoemd, net zoals zijn tweede vrouw. Zo kon hij “Suzy, af!” brullen en Suzy schaamteloos commanderen, zonder dat een week beeld zonder klank het gevolg was. Of zonder dat hij weer eens een week op de bank kon slapen. Al had hij intussen de liefde wel weer gevonden.

Pannekoek bladert weer door het dossier van het Rubenshuis.

“De camerabeelden al bekeken, Jorn?”

“Vanmiddag ja.”

“Vertel …”

“Wel, De Kerpel is dinsdag in de late namiddag het Rubenshuis binnengegaan, net zoals een hele hoop andere bezoekers.”

“Op zijn vrije dag een bezoek aan het Rubenshuis, tot daar niks abnormaals”, zegt Pannekoek.

“Klopt chef. De Kerpel is op de camerabeelden van de Meir en de Wapper te zien, in het Rubenshuis zelf op de beelden van enkele zalen, en dan verdwijnt hij uit beeld en is hij nergens meer te bespeuren. Er is ook nergens te zien dat hij het Rubenshuis weer verlaat. Wat doet vermoeden dat hij sinds dinsdagnamiddag in het Rubenshuis was en er is gebleven om pas op dinsdagnacht of woensdagochtend door de dader in het portaal te worden gelegd en nadien in de brand te worden gevonden.”

“Tenzij hij zelf de brand heeft aangestoken”, denkt Pannekoek mee.

Hij vond zelfmoord geen onaardige piste. De Kerpel gaat binnen in het Rubenshuis op dinsdag, samen met andere bezoekers, verschuilt zich een nacht, sticht de ochtend nadien brand en blijft erin. Alleen is de vraag dan: Waarom zou hij dat doen?

“Uit het kennissenverhoor - familie had hij niet meer - blijkt nergens dat hij donkere gedachten had of ongelukkig zou zijn”, weerlegt Devries.

Pannekoek kijkt verder in het dossier.

“Zeg, en dat Rubenshuis, is daar trouwens geen toezicht binnen als dat gesloten is? Nachtbewaking? Een conciërge?”

Devries schudt het hoofd.

“Camerabewaking ja, sensoren met een alarm op de cruciale assen en bij de belangrijke werken, maar je kan in zo’n complex gebouw nooit overal camera’s hangen en elke hoek afdekken. De Kerpel verdwijnt de laatste keer uit beeld op dinsdag in de buurt van de tuin, vlakbij de plaats waar hij de dag nadien werd gevonden, aan het inkomportaal. Nadien is op geen camerabeeld nog een spoor van hem te zien. Of van een eventuele dader. Wat wel vreemd is, de camera van het inkomportaal werkte niet. Daar zijn geen beelden van.”

“En niemand heeft gemerkt dat die niet werkte?”

“De dag voordien werkte hij nog wel volgens de bewakingsdienst van het Rubenshuis”, zegt Devries.

“Vreemd”, zegt Pannekoek.

“Mja, ze lopen naar eigen zeggen niet bij elk defect direct naar daar. Het gebeurt nog wel eens dat een camera even uitvalt blijkbaar.”

“Ja, maar juist op dat moment en op die plaats, dat is geen toeval.”

De telefoon op het bureau van Pannekoek rinkelt.

“Pannekoek.”

“Pino, met wetsdokter De Peuter”

“Aha, is er nieuws? Vertel!”

Pannekoek houdt zijn hand even over het spreekgedeelte van de telefoon.

“De wetsdokter”, verduidelijkt hij zijn gesprek tegen Devries. Hij zet de telefoon op speaker.

“Mijn assistent luistert mee, Vincent.”

“Geen probleem. Mja, ik heb toch behoorlijk gruwelijk nieuws. Op het slachtoffer heb ik sporen van benzine aangetroffen, wat erop wijst dat hij overgoten met benzine tegen de houten zijdeur werd gelegd en in brand gestoken. Dat verklaart ook de plotse korte hevige brand. Uiteraard gingen alle rookmelders meteen af en was de brandweer snel ter plaatse, en ook de sprinklers deden hun werk, maar het slachtoffer kon natuurlijk niet meer gered worden.”

“Het slachtoffer had dus geen schijn van een kans?”

“Nog niet bijna. De brandschade aan het gebouw is dan wel beperkt gebleven doordat de brandweer snel ter plaatse was, maar als je lichaam zelf in brand staat, zeker met de versnellende factor van benzine, dan ben je er binnen de halve minuut aan. Lang moet zo’n brand niet duren, en hij was ook kort, maar wel hevig door al het hout daar. En door het geklasseerde karakter mag aan dat hout niet te veel beveiligd en behandeld worden, zeker niet met moderne brandwerende middelen, uit angst voor beschadiging van het cultureel erfgoed, dusja.”

“Erfgoed. Je bent er vet mee als het allemaal opfikt”, reageert Pannekoek droog. “Bedankt voor de info, Vincent.”

Pannekoek haakt in en kijkt naar Devries.

“De zelfmoordpiste kan dus in de vuilbak.”

Pannekoek neemt de brieven vast en bekijkt de twee omslagen. Een grote witte, een kleine bruine.
Hij opent de grote witte omslag en haalt er een document uit.

“Het officieel verslag van politie en brandweer. Niks dat we nog niet weten. Waarom ze die verslagen tegenwoordig nog niet digitaal regelen, geen idee. De wondere wegen der techniek”, mompelt Pannekoek nors.

Hij leest het verslag nog eens diagonaal en steekt het in zijn dossier.

Pannekoek opent nu de kleine bruine omslag en haalt er een gevouwen blad papier uit. Hij vouwt het open.

Plots kijkt hij verbouwereerd naar Devries.

“Nieuws?”

Pannekoek draait het blad om in de richting van Devries.

Het is een collage van krantenletters die één per één gelijmd zijn op een wit blad papier. De tekst slaat Pannekoek met verstomming.

PAK ME DAN, ALS JE KAN


AFLEVERING 4 VERSCHIJNT OP 1 MEI


<<<  T E R U G