Aflevering 17 - Wraak


Het is ijzig koud als Pannekoek die avond de deur van zijn woning achter zich sluit. Hij trekt zijn kraag omhoog en wandelt naar zijn auto.

“Meneer Pannekoek?”

“Nee, niet nu Van Beek, ik heb een heel dringende afspraak!”

Zonder Sam Van Beek nog een seconde van zijn kostbare tijd te gunnen, stapt Pannekoek in zijn auto en zoeft weg.

Met een rotvaart rijdt hij over de Scheldekaaien. Elke meter dichter bij het Antwerpse stadscentrum maakt hem wat nerveuzer. Zijn handen trillen op zijn stuur van opwinding, zijn hart bonst in zijn keel. Hij parkeert zijn wagen in de ondergrondse parking naast het stadhuis aan de Grote Markt. Een bewuste keuze, die ondergrondse parking. Moest het fout aflopen zou zijn wagen hier snel gevonden worden, in de parking hangen camera’s, dus dat hij hier laatst was zou snel duidelijk zijn. Hij kijkt overduidelijk in de camera’s die her en der in de ondergrondse parking hangen en laat ook doelbewust zijn smartphone aanstaan. Zo kan ook een mastbevraging nadien duidelijkheid brengen over zijn mogelijk laatste uren en verplaatsingen. Een mens moet op alles voorbereid zijn.

De typische zure geur van parkeergarages – een mengeling van gesmolten autobanden, uitlaatgassen en urine – snijdt door zijn neusgaten. 

Pannekoek kijkt rond in de garage. Hij is er moederziel alleen. Niks of niemand inlichten over zijn afspraak was een immens risico, dat wist hij maar al te goed, maar hij moest en zou deze missie tot een goed einde brengen en de dader eindelijk in de ogen kunnen kijken. Geen heruitgave van het Centraal Station. Hij zou zich wel redden, zo pepte hij zichzelf op, met de moed der wanhoop.

Hij loopt de stenen trap van de parkeergarage omhoog. De winterkou komt hem al tegemoet. Wat een trekgat ook altijd, die in- en uitgangen van die parkeergarages. Door de snijdende kou loopt hij via de Grote Markt richting Handschoenplaats, waar de ingang van de kathedraal zich bevindt.

Onderweg kijkt hij aandachtig rond, wie weet was de dader momenteel ook op weg naar hun afspraak, je weet maar nooit. Hij wandelt ostentatief met zijn hoofd omhoog en zijn gezicht zichtbaar - de camera’s, weet je wel - tot bij de ingang van de magistrale Antwerpse kathedraal.

De Onze-Lieve-Vrouwekathedraal, de Antwerpse trots die met 125 meter boven alles en iedereen uittornt, werd gebouwd vanaf 1352 en als gothische kruiskerk geopend in 1521.

Door verschillende beeldenstormen bleef er van het oorspronkelijke interieur niet veel meer over, maar dat interieur werd in de loop der tijd vervangen door onder andere enkele prachtige werken van Pieter Paul Rubens.

Met die man begon deze vreemde zaak. In ‘zijn’ Rubenshuis. Zou dat er iets mee te maken hebben? Zou er een verband zijn tussen de eerste en de mogelijk laatste locatie van deze zaak? Wou de dader hem juist daarom in de kathedraal spreken? “Het zal snel duidelijk worden”, mompelt Pannekoek half luidop terwijl hij vlakbij de toegangsdeur is aangekomen. Hij praat zichzelf nog wat moed in en loopt naar de deur.

De inkomdeur staat tegen. Vreemd, op dat uur is normaal alles op slot. En alleen mensen van het bisdom hebben de sleutel van de kathedraal en kunnen de deur openen. Zou het iemand van het bisdom zijn? Genoeg gespeculeerd, tijd voor actie!

Pannekoek opent behoedzaam de grote bruine houten deur. Ze kraakt in de grote scharnieren. Het gekraak galmt door de immens hoge gewelven. Pannekoek stapt traag de middenbeuk van de kathedraal in. Hij hoort de echo van elke voetstap die hij zet. Ook binnen in de kathedraal is het ijzig koud. Zijn ademt condenseert in de koude lucht.

Zijn GSM trilt in zijn jaszak.

“Niet nu”, denkt Pannekoek.

Zonder te kijken wie het is, weigert hij de oproep.

Pannekoek kijkt rond. De prachtige glasramen en de immense beelden en schilderijen geven in het maanlicht een magische en tegelijk akelige indruk. De beelden lijken hem allemaal aan te staren, zijn onbekend lot tegemoet gaand.

Pannekoek stapt verder en ziet vooraan, achter het altaar een schim staan. Hij knijpt zijn ogen samen om beter te zien, maar het is niet duidelijk wie er staat. De figuur wenkt hem.

Stap voor stap loopt Pannekoek dichterbij.

Vaag herkent hij plots het gezicht van de man vooraan.

Pannekoek slikt.

“Monseigneur?”

Bisschop Van Avermaat blijft hem staalhard in de ogen kijken, hij verroert geen vin en zegt geen woord.

Pannekoek stapt dichterbij.

“Waarom? Waarom dan toch?”

Pannekoek begrijpt er niks van.

“Zeg dan toch iets!”

Van Avermaat blijft stokstijf staan, met starre blik.

“U? Waarom? Wat hadden ze allemaal misdaan?”

Nog steeds is de reactie nul.

Pannekoek kijkt secondenlang in de ogen van Van Avermaat.

Het lijken uren.

“Sorry mijn zoon”, zegt Van Avermaat plots. “Sorry.”

“Sorry? Moest ik daarvoor naar hier komen? Voor een flauwe sorry? Waarom hebt u dat allemaal gedaan? Wat hadden ze misdaan? Ik zal het u zeggen, niks! Helemaal niks!”

“ALLES” klinkt het plots luid. Het galmt door de gewelven van de kathedraal.

Die stem … denkt Pannekoek … ik ken die stem!

Pannekoek kijkt opzij.

Hij ziet het gordijn van de biechtstoel in de zijbeuk trillen. Het deurtje onderaan gaat open, het bisschopsrode gordijn schuift tergend traag opzij.

Vanuit het blauwe avondlicht komt brandweercommandant Vergauwen op hem afgestapt.

Hij houdt een revolver op Pannekoek gericht.

“Alles hebben ze verkeerd gedaan Pannekoek, alles, en jij erbij!”

“Dirk? Dat kan toch niet. Jij? Waarom toch, man?”

“Waarom? Denk eens na Pannekoek. Denk jij nu echt dat ik jullie allemaal de dood van onze kleine Jannes heb vergeven?”

“Uw zoontje? Komaan Dirk, daar hebben we maandenlang alles aan gedaan, er samen naar gezocht, en dood? Wie zegt dat hij dood is?”

Pannekoek had Dirk Vergauwen op die manier leren kennen destijds. Toen het zoontje van Vergauwen, op dat moment nog een gewone brandweerman, plots spoorloos verdween, zochten ze er maandenlang samen naar. Pannekoek leidde het onderzoek toen. Helaas zonder resultaat. Maar dat de kleine Jannes dood was, dat was lang niet zeker. Alleen werd het onderzoek stopgezet omdat elk spoor doodliep.

“Daar gaan jullie blijkbaar van uit hé, dat hij dood is, want de krant bericht er niks meer over, bij jullie is de zaak volledig geseponeerd, het is wraakroepend. Zoeken moeten jullie! Zoeken! Tot je hem godverdomme vindt!”

“We hebben gedaan wat we konden Dirk, dat weet je maar al te goed, ik heb je van elke stap op de hoogte gehouden.”

“Klopt, zelfs van de laatste stap: we hebben hem nog niet gevonden, maar we gaan toch niet meer zoeken. Een schande is het. Een vlammende schande.”

“Mja, zo gaat dat Dirk, na een tijd wordt de hoop min of meer opgegeven om zo’n verdwijningen nog op te lossen. En dan wordt zo’n zaak inderdaad geseponeerd. Al zouden we bij nieuwe elementen uiteraard terug op zoek gaan, maar die nieuwe elementen waren er niet meer. Elk spoor liep dood. En dan wordt er geseponeerd ja.”

“Je kan een zaak seponeren als je dat kind hebt gevonden, en niet eerder! NIET EERDER!”

De razernij van Vergauwen galmt door de hele kathedraal.

“Geseponeerd is ook het woord niet Dirk. Ik heb het toen zo geformuleerd. De zaak is niet afgesloten, maar er wordt niet langer actief gezocht. Alle tips zijn onderzocht toen. Echt allemaal. Eén voor één. En grondig. Dat weet jij ook! Je kon het van dichtbij volgen!”

“Niet goed genoeg. Niet goed genoeg onderzocht! Anders had je hem misschien gevonden!”

“Jij hebt hem toch ook niet gevonden, Dirk?”

“Dat is niet mijn taak Pannekoek, dat is jullie taak. JULLIE VERDOMDE TAAK!”

“En heb je het daarom allemaal gedaan? Zit jij achter al die aanslagen? Achter al die slachtoffers? Die heb jij op je geweten?”

“Inderdaad! Iedereen die erbij betrokken was. De hoofdredacteur van de krant die niks meer wou schrijven over onze Jannes, de oud-commissaris van politie die het onderzoek hoogst persoonlijk liet seponeren bij het parket, de schooldirecteur die zijn schoolpoort niet deftig sloot waardoor Jannes gewoon doodleuk uit de school naar buiten kon wandelen om kort nadien te verdwijnen. Allemaal!”

“Dat maakt die mensen nog niet schuldig aan wat er met Jannes is gebeurd hé Dirk.”

“Nee, maar wel aan het feit dat hij kan verdwijnen, en dat hij niet wordt gevonden.”

“Dat is wel heel kort door de bocht Dirk, heel kort.”

“Dat vind jij. En dan valt zo’n zaak helemaal stil, er wordt niet meer gezocht, dus dan probeert deze wanhopige papa, een simpele brandweerman, de zaak levend te houden via het stadhuis, hij schrijft een brief naar de burgemeester via kabinetschef Ferry Block om die zaak te heropenen, en je krijgt een droog standaardbriefje terug dat de burgemeester zich niet kan mengen in dat soort zaken. Tot je nadien de burgemeester op de nieuwjaarsreceptie persoonlijk aanspreekt, en hij zelfs niet weet waar het over gaat, meneer Block vond het zelfs niet nodig om de burgemeester van mijn brief op de hoogte te brengen.”

“Ik snap je woede Dirk, maar daarom al die mensen vermoorden?”

“Zij hebben mij ook vermoord Pannekoek. Figuurlijk dan. Mijn leven was ook ten einde toen onze Jannes verdween.”

“En Pierre, mijn vroegere assistent?”

“Tja, die vond het ook niet nodig om de zaak te blijven onderzoeken hé.”

“Komaan Dirk. Hij heeft samen met mij elk spoor onderzocht.”

“Niet goed genoeg.”

“Wat ben je daar nu mee vooruit? Dan heb je alle betrokkenen uitgeschakeld, maar daar heb je Jannes toch niet mee terug. Of je eigen leven. Integendeel.”

“Nee, maar dan is er toch een beetje gerechtigheid.”

“Gerechtigheid? Heb je nu gerechtigheid met alle mensen die je hebt vermoord?”

“Bijna Pannekoek, bijna! Want zometeen volgt de apotheose van mijn plan. De hoofdrechercheur die de zaak mee hielp seponeren. De kers op de taart!”

Hij trekt de revolver schietensklaar.

“Komaan Dirk, doe geen zotte dingen.”

Pannekoek besluit tijd te winnen.

“En waarom heb je die specifieke locaties gekozen?”

“De plekken waar ik met Jannes ben geweest. Elk jaar op zijn verjaardag bezocht ik een toeristische plek met hem, om hem de prachtige Antwerpse cultuur te leren kennen. Het Rubenshuis, de Zoo, het MAS, Carolus Borromeus, een tocht met De Waterbus. Allemaal heb ik het gedaan met hem. Dus op elk van die plekken heb ik één verantwoordelijke zijn verdiende loon gegeven. Dat was zijn laatste verjaardagscadeau, het laatste wat ik voor hem nog kon doen.”

“Verjaardagscadeau? Wil je nu zeggen dat de dag van de eerste aanslag, op het Rubenshuis, dat het toen…”

“… dat het toen zijn verjaardag was Pannekoek, inderdaad …”

“Ik had het moeten weten … maar ik blijf erbij Dirk, die mensen zijn niet verantwoordelijk voor wat er met Jannes is gebeurd. Wat er ook gebeurd mag zijn.”

“Ze zijn wel verantwoordelijk dat hij niet meer wordt gezocht, en dat de dader dus eender hoe zijn of haar straf zal ontlopen.”

“Maar hier pak je toch de echte dader niet mee, Dirk?”

“Nee, maar wel degenen die de dader zijn gang hebben laten gaan. Dat zal me toch een beetje gemoedsrust geven.”

Pannekoek wist dat dit soort kortsluitingen in de redeneringen van daders nauwelijks te weerleggen waren. Ze zitten vast in hun eigen grote gelijk en in de rechtvaardiging van hun vaak onbegrijpelijke wraakplannen.

“Dus je lokte die mensen naar die specifieke plaatsen?”

“Klopt.”

“En jij was dus de man in de hoodie? De onherkenbare?”

“Absoluut. Je bent me zelfs nog gepasseerd op de wandelbrug. Op weg naar mijn volgende brand. Mijn volgend slachtoffer lag al verdoofd op De Waterbus toen. Spannend. Gelukkig was ik onherkenbaar zoals altijd.”

“Ja, je bleef overal wel goed uit beeld moet ik zeggen …”

“Als brandweercommandant weet ik maar al te goed waar de camera’s overal hangen, hoe je overal binnengeraakt en hoe de beveiligingen op die plaatsen werken. Een koud kunstje voor mij om uit beeld te blijven of beveiliging uit te schakelen. Eens binnen hield ik ze onder schot, ik verdoofde ze, en ik stak ze in brand. Je bent bij de brandweer of je bent het niet.”

“Dus die ke … ke … die commissaris Zwanepoel prevelde …”

“Ke … Ke … commandant Vergauwen. Ik was bijna verraden.”

“En daarom sloeg het hart van Pierre ook plots tilt op de brancard aan het stadhuis?”

“Ja, dat had niks met Devries te maken, maar ik stond ernaast. Hij zal me herkend hebben zeker, haha. En in het station wist ik als brandweercommandant uiteraard van de opgezette val.”

“Ik had het kunnen weten. Een laatste vraag, Dirk. Wie was het slachtoffer op De Waterbus?”

“Oei, was die te hard verminkt?”

Vergauwen lacht cynisch.

“Dat was Ludo De Ranter.”

“Van de cel vermiste personen?”

Vergauwen knikt.

“Ja, daar moet ook geen uitleg bij dan.”

“Inderdaad.”

“En ik ben de laatste dan?”

“Goed geraden Pannekoek, en daarna schiet ik mezelf een kogel door m’n hoofd. Mijn leven is toch om zeep. Thuis ligt een afscheidsbrief waarin alles staat. Ik ben zeker dat de publieke opinie me gelijk zal geven.”

“Dat betwijfel ik sterk, Dirk.”

“Het zal me aan m’n reet roesten Pannekoek. Ik ben er dan toch niet meer.”

Vergauwen houdt Pannekoek en Bisschop Van Avermaat, die nog altijd stokstijf staat, stevig onder schot.

“En hij?”, wijst Pannekoek naar Van Avermaat.

“Hij liep hier toevallig rond daarstraks toen ik binnenkwam en stelde teveel vragen. Wat ik kwam doen, wat ik allemaal bij had, slecht idee, dusja, de gevolgen zijn voor hem …”

Vergauwen wandelt traag, met de vinger op de trekker, naar Pannekoek en Van Avermaat.

“Tijd voor de apotheose!”, roept hij als een bezetene.

De spanning is te snijden.

Plots slaat achteraan een deur toe.

“Wie is daar?”

Vergauwen slaat lichtjes in paniek.

“We gaan er korte metten mee maken”, zegt hij nerveus.

Hij haalt een flesje chloroform en een doekje uit zijn jaszak.

Hij brengt zijn vinger naar de trekker.

“Doekje nat maken met chloroform en tegen je neus duwen, en daarna doe jij hetzelfde, Van Avermaat! Nu! En genoeg gebruiken! De benzine staat klaar in de biechtstoel!”

Pannekoek en Van Avermaat zien geen enkele uitweg.

“VERGAUWEN”, klinkt het plotsklaps van achteraan.

Er wordt een stoel van achteraan de kathedraal naar voor geworpen.

Vergauwen schrikt en wijkt uit.

Pannekoek profiteert van dat korte moment om pijlsnel op Vergauwen af te lopen en de revolver uit zijn handen te slaan. De revolver valt halfweg het gangpad op de grond.

Pannekoek grijpt Vergauwen vast.

Van Avermaat verroert intussen nog altijd geen vin.

“Pak dat wapen dan toch, komaan man”, roept Pannekoek. Maar Van Avermaat is te hard in shock en verzet geen voet.

Vergauwen en Pannekoek zijn intussen verwikkeld in een kort hevig gevecht waarbij ze heftig over de grond rollen. Vergauwen doet alle moeite van de wereld om het wapen van Pannekoek uit de holster te halen. Pannekoek kan het hem maar net beletten.

“GENOEG”, galmt het plots door de hoge gewelven.

Pannekoek en Vergauwen kijken omhoog.

Journalist Sam Van Beek staat halfweg het gangpad met het wapen op Vergauwen gericht.

“Rechtstaan, nu.”

Vergauwen staat recht. Pannekoek volgt zijn voorbeeld en haalt zijn eigen revolver uit de holster.

“Waar iemand stalken al niet goed voor is hé”, zegt Van Beek lachend.

“Ik moet het gaan geloven”, lacht Pannekoek wat groen.

“Ik heb de politie net verwittigd”, zegt Van Beek, “ze zijn onderweg.”

“Knap werk Van Beek, bedankt.”

Pannekoek slaat Vergauwen - na wat vergeefs weerwerk - in de boeien en loopt met hem naar buiten.

In de verte loeien de sirenes al.

Als enkele minuten later Vergauwen wordt weggevoerd, staan Van Beek en Pannekoek samen voor de ingang van de kathedraal. Bisschop Van Avermaat zit met de mensen van slachtofferhulp nog binnen.

“Nog eens bedankt, Van Beek. Echt bedankt.”

“Geen probleem. Ik neem wel aan dat ik de primeur krijg van deze ontknoping?”

“Eens journalist, altijd journalist”, lacht Pannekoek.

“Vervang ‘journalist’ door ‘rechercheur’ en je krijgt hetzelfde verhaal denk ik.”

“Ook waar”, moet Pannekoek bekennen.

Hun wegen scheiden en even later – Pannekoek heeft besloten nog een kleine avondwandeling te maken om te bekomen -  wandelt hij over de verlaten Groenplaats.

Hij loopt voorbij het standbeeld van Rubens, midden op het grote plein. Hij zet zich op een bank vlakbij. Hij voelt zelfs geen kou, zo hard deed de adrenaline zijn werk. Hij kijkt naar het beeld.

“Met uw kot is het allemaal begonnen, zeikerd”, mompelt hij lachend.

Hij haalt zijn GSM uit zijn binnenzak.

U HEBT 1 NIEUW BERICHT

“Juist, die oproep van daarstraks”, mompelt hij, “compleet vergeten.”

Hij belt naar zijn voicemail.

“Meneer Pannekoek, goeienavond, het Universitair Ziekenhuis Antwerpen hier, het gaat heel erg slecht met uw echtgenote, ik vrees als u haar nog even wilt zien, dat u heel snel zal moeten komen. Ik hoop dat u mijn bericht snel hoort. Haast u!”

Pannekoek staat op en loopt in een razende vaart naar zijn auto.

Geen twee minuten later is hij vlakbij de ingang van de parking op de Grote Markt. Plots voelt hij zijn GSM opnieuw trillen in zijn binnenzak.

Hij bekijkt het oplichtende scherm.

UZA


EINDE


<<<  T E R U G