Het is ijzig koud als Pannekoek die avond de
deur van zijn woning achter zich sluit. Hij trekt zijn kraag omhoog en wandelt
naar zijn auto.
“Meneer Pannekoek?”
“Nee, niet nu Van Beek, ik heb een heel dringende
afspraak!”
Zonder Sam Van Beek nog een seconde van zijn
kostbare tijd te gunnen, stapt Pannekoek in zijn auto en zoeft weg.
Met een rotvaart rijdt hij over de
Scheldekaaien. Elke meter dichter bij het Antwerpse stadscentrum maakt hem wat
nerveuzer. Zijn handen trillen op zijn stuur van opwinding, zijn hart bonst in
zijn keel. Hij parkeert zijn wagen in de ondergrondse parking naast het
stadhuis aan de Grote Markt. Een bewuste keuze, die ondergrondse parking. Moest
het fout aflopen zou zijn wagen hier snel gevonden worden, in de parking hangen
camera’s, dus dat hij hier laatst was zou snel duidelijk zijn. Hij kijkt
overduidelijk in de camera’s die her en der in de ondergrondse parking hangen
en laat ook doelbewust zijn smartphone aanstaan. Zo kan ook een mastbevraging
nadien duidelijkheid brengen over zijn mogelijk laatste uren en verplaatsingen.
Een mens moet op alles voorbereid zijn.
De typische zure geur van parkeergarages – een
mengeling van gesmolten autobanden, uitlaatgassen en urine – snijdt door zijn
neusgaten.
Pannekoek kijkt rond in de garage. Hij is er
moederziel alleen. Niks of niemand inlichten over zijn afspraak was een immens
risico, dat wist hij maar al te goed, maar hij moest en zou deze missie tot een
goed einde brengen en de dader eindelijk in de ogen kunnen kijken. Geen
heruitgave van het Centraal Station. Hij zou zich wel redden, zo pepte hij
zichzelf op, met de moed der wanhoop.
Hij loopt de stenen trap van de parkeergarage
omhoog. De winterkou komt hem al tegemoet. Wat een trekgat ook altijd, die in-
en uitgangen van die parkeergarages. Door de snijdende kou loopt hij via de
Grote Markt richting Handschoenplaats, waar de ingang van de kathedraal zich
bevindt.
Onderweg kijkt hij aandachtig rond, wie weet
was de dader momenteel ook op weg naar hun afspraak, je weet maar nooit. Hij wandelt
ostentatief met zijn hoofd omhoog en zijn gezicht zichtbaar - de camera’s, weet
je wel - tot bij de ingang van de magistrale Antwerpse kathedraal.
De Onze-Lieve-Vrouwekathedraal, de Antwerpse
trots die met 125 meter boven alles en iedereen uittornt, werd gebouwd vanaf
1352 en als gothische kruiskerk geopend in 1521.
Met die man begon deze vreemde zaak. In ‘zijn’
Rubenshuis. Zou dat er iets mee te maken hebben? Zou er een verband zijn tussen
de eerste en de mogelijk laatste locatie van deze zaak? Wou de dader hem juist
daarom in de kathedraal spreken? “Het zal snel duidelijk worden”, mompelt
Pannekoek half luidop terwijl hij vlakbij de toegangsdeur is aangekomen. Hij
praat zichzelf nog wat moed in en loopt naar de deur.
De inkomdeur staat tegen. Vreemd, op dat uur is
normaal alles op slot. En alleen mensen van het bisdom hebben de sleutel van de
kathedraal en kunnen de deur openen. Zou het iemand van het bisdom zijn? Genoeg
gespeculeerd, tijd voor actie!
Pannekoek opent behoedzaam de grote bruine
houten deur. Ze kraakt in de grote scharnieren. Het gekraak galmt door de
immens hoge gewelven. Pannekoek stapt traag de middenbeuk van de kathedraal in.
Hij hoort de echo van elke voetstap die hij zet. Ook binnen in de kathedraal is
het ijzig koud. Zijn ademt condenseert in de koude lucht.
Zijn GSM trilt in zijn jaszak.
“Niet nu”, denkt Pannekoek.
Zonder te kijken wie het is, weigert hij de
oproep.
Pannekoek kijkt rond. De prachtige glasramen en
de immense beelden en schilderijen geven in het maanlicht een magische en
tegelijk akelige indruk. De beelden lijken hem allemaal aan te staren, zijn
onbekend lot tegemoet gaand.
Pannekoek stapt verder en ziet vooraan, achter
het altaar een schim staan. Hij knijpt zijn ogen samen om beter te zien, maar
het is niet duidelijk wie er staat. De figuur wenkt hem.
Stap voor stap loopt Pannekoek dichterbij.
Vaag herkent hij plots het gezicht van de man
vooraan.
Pannekoek slikt.
“Monseigneur?”
Bisschop Van Avermaat blijft hem staalhard in
de ogen kijken, hij verroert geen vin en zegt geen woord.
Pannekoek stapt dichterbij.
“Waarom? Waarom dan toch?”
Pannekoek begrijpt er niks van.
“Zeg dan toch iets!”
Van Avermaat blijft stokstijf staan, met starre
blik.
“U? Waarom? Wat hadden ze allemaal misdaan?”
Nog steeds is de reactie nul.
Pannekoek kijkt secondenlang in de ogen van Van
Avermaat.
Het lijken uren.
“Sorry mijn zoon”, zegt Van Avermaat plots.
“Sorry.”
“Sorry? Moest ik daarvoor naar hier komen? Voor
een flauwe sorry? Waarom hebt u dat allemaal gedaan? Wat hadden ze misdaan?
Ik zal het u zeggen, niks! Helemaal niks!”
“ALLES” klinkt het plots luid. Het galmt door
de gewelven van de kathedraal.
Die stem … denkt Pannekoek … ik ken die stem!
Pannekoek kijkt opzij.
Hij ziet het gordijn van de biechtstoel in de
zijbeuk trillen. Het deurtje onderaan gaat open, het bisschopsrode gordijn
schuift tergend traag opzij.
Vanuit het blauwe avondlicht komt
brandweercommandant Vergauwen op hem afgestapt.
Hij houdt een revolver op Pannekoek gericht.
“Alles hebben ze verkeerd gedaan Pannekoek,
alles, en jij erbij!”
“Dirk? Dat kan toch niet. Jij? Waarom toch, man?”
“Waarom? Denk eens na Pannekoek. Denk jij nu
echt dat ik jullie allemaal de dood van onze kleine Jannes heb vergeven?”
“Uw zoontje? Komaan Dirk, daar hebben we
maandenlang alles aan gedaan, er samen naar gezocht, en dood? Wie zegt dat hij
dood is?”
“Daar gaan jullie blijkbaar van uit hé, dat hij
dood is, want de krant bericht er niks meer over, bij jullie is de zaak volledig
geseponeerd, het is wraakroepend. Zoeken moeten jullie! Zoeken! Tot je hem
godverdomme vindt!”
“We hebben gedaan wat we konden Dirk, dat weet
je maar al te goed, ik heb je van elke stap op de hoogte gehouden.”
“Klopt, zelfs van de laatste stap: we hebben
hem nog niet gevonden, maar we gaan toch niet meer zoeken. Een schande is het.
Een vlammende schande.”
“Mja, zo gaat dat Dirk, na een tijd wordt de
hoop min of meer opgegeven om zo’n verdwijningen nog op te lossen. En dan wordt
zo’n zaak inderdaad geseponeerd. Al zouden we bij nieuwe elementen uiteraard
terug op zoek gaan, maar die nieuwe elementen waren er niet meer. Elk spoor
liep dood. En dan wordt er geseponeerd ja.”
“Je kan een zaak seponeren als je dat kind hebt
gevonden, en niet eerder! NIET EERDER!”
De razernij van Vergauwen galmt door de hele
kathedraal.
“Geseponeerd is ook het woord niet Dirk. Ik heb
het toen zo geformuleerd. De zaak is niet afgesloten, maar er wordt niet langer
actief gezocht. Alle tips zijn onderzocht toen. Echt allemaal. Eén voor één. En
grondig. Dat weet jij ook! Je kon het van dichtbij volgen!”
“Niet goed genoeg. Niet goed genoeg onderzocht!
Anders had je hem misschien gevonden!”
“Jij hebt hem toch ook niet gevonden, Dirk?”
“Dat is niet mijn taak Pannekoek, dat is jullie
taak. JULLIE VERDOMDE TAAK!”
“En heb je het daarom allemaal gedaan? Zit jij
achter al die aanslagen? Achter al die slachtoffers? Die heb jij op je geweten?”
“Inderdaad! Iedereen die erbij betrokken was.
De hoofdredacteur van de krant die niks meer wou schrijven over onze Jannes, de
oud-commissaris van politie die het onderzoek hoogst persoonlijk liet seponeren
bij het parket, de schooldirecteur die zijn schoolpoort niet deftig sloot
waardoor Jannes gewoon doodleuk uit de school naar buiten kon wandelen om kort
nadien te verdwijnen. Allemaal!”
“Dat maakt die mensen nog niet schuldig aan wat
er met Jannes is gebeurd hé Dirk.”
“Nee, maar wel aan het feit dat hij kan
verdwijnen, en dat hij niet wordt gevonden.”
“Dat is wel heel kort door de bocht Dirk, heel
kort.”
“Dat vind jij. En dan valt zo’n zaak helemaal stil,
er wordt niet meer gezocht, dus dan probeert deze wanhopige papa, een simpele
brandweerman, de zaak levend te houden via het stadhuis, hij schrijft een brief
naar de burgemeester via kabinetschef Ferry Block om die zaak te heropenen, en
je krijgt een droog standaardbriefje terug dat de burgemeester zich niet kan
mengen in dat soort zaken. Tot je nadien de burgemeester op de
nieuwjaarsreceptie persoonlijk aanspreekt, en hij zelfs niet weet waar het over
gaat, meneer Block vond het zelfs niet nodig om de burgemeester van mijn brief
op de hoogte te brengen.”
“Ik snap je woede Dirk, maar daarom al die
mensen vermoorden?”
“Zij hebben mij ook vermoord Pannekoek.
Figuurlijk dan. Mijn leven was ook ten einde toen onze Jannes verdween.”
“En Pierre, mijn vroegere assistent?”
“Tja, die vond het ook niet nodig om de zaak te
blijven onderzoeken hé.”
“Komaan Dirk. Hij heeft samen met mij elk spoor
onderzocht.”
“Niet goed genoeg.”
“Wat ben je daar nu mee vooruit? Dan heb je
alle betrokkenen uitgeschakeld, maar daar heb je Jannes toch niet mee terug. Of
je eigen leven. Integendeel.”
“Nee, maar dan is er toch een beetje
gerechtigheid.”
“Gerechtigheid? Heb je nu gerechtigheid met
alle mensen die je hebt vermoord?”
“Bijna Pannekoek, bijna! Want zometeen volgt de
apotheose van mijn plan. De hoofdrechercheur die de zaak mee hielp seponeren. De
kers op de taart!”
Hij trekt de revolver schietensklaar.
“Komaan Dirk, doe geen zotte dingen.”
Pannekoek besluit tijd te winnen.
“En waarom heb je die specifieke locaties gekozen?”
“De plekken waar ik met Jannes ben geweest. Elk
jaar op zijn verjaardag bezocht ik een toeristische plek met hem, om hem de
prachtige Antwerpse cultuur te leren kennen. Het Rubenshuis, de Zoo, het MAS, Carolus
Borromeus, een tocht met De Waterbus. Allemaal heb ik het gedaan met hem. Dus op
elk van die plekken heb ik één verantwoordelijke zijn verdiende loon gegeven.
Dat was zijn laatste verjaardagscadeau, het laatste wat ik voor hem nog kon
doen.”
“Verjaardagscadeau? Wil je nu zeggen dat de dag
van de eerste aanslag, op het Rubenshuis, dat het toen…”
“… dat het toen zijn verjaardag was Pannekoek,
inderdaad …”
“Ik had het moeten weten … maar ik blijf erbij
Dirk, die mensen zijn niet verantwoordelijk voor wat er met Jannes is gebeurd.
Wat er ook gebeurd mag zijn.”
“Ze zijn wel verantwoordelijk dat hij niet meer
wordt gezocht, en dat de dader dus eender hoe zijn of haar straf zal ontlopen.”
“Maar hier pak je toch de echte dader niet mee,
Dirk?”
“Nee, maar wel degenen die de dader zijn gang
hebben laten gaan. Dat zal me toch een beetje gemoedsrust geven.”
Pannekoek wist dat dit soort kortsluitingen in
de redeneringen van daders nauwelijks te weerleggen waren. Ze zitten vast in
hun eigen grote gelijk en in de rechtvaardiging van hun vaak onbegrijpelijke
wraakplannen.
“Dus je lokte die mensen naar die specifieke
plaatsen?”
“Klopt.”
“En jij was dus de man in de hoodie? De
onherkenbare?”
“Absoluut. Je bent me zelfs nog gepasseerd op
de wandelbrug. Op weg naar mijn volgende brand. Mijn volgend slachtoffer lag al
verdoofd op De Waterbus toen. Spannend. Gelukkig was ik onherkenbaar zoals
altijd.”
“Ja, je bleef overal wel goed uit beeld moet ik
zeggen …”
“Als brandweercommandant weet ik maar al te
goed waar de camera’s overal hangen, hoe je overal binnengeraakt en hoe de
beveiligingen op die plaatsen werken. Een koud kunstje voor mij om uit beeld te
blijven of beveiliging uit te schakelen. Eens binnen hield ik ze onder schot,
ik verdoofde ze, en ik stak ze in brand. Je bent bij de brandweer of je bent
het niet.”
“Dus die ke … ke … die commissaris Zwanepoel
prevelde …”
“Ke … Ke … commandant Vergauwen. Ik was bijna
verraden.”
“En daarom sloeg het hart van Pierre ook plots tilt
op de brancard aan het stadhuis?”
“Ja, dat had niks met Devries te maken, maar ik
stond ernaast. Hij zal me herkend hebben zeker, haha. En in het station wist ik
als brandweercommandant uiteraard van de opgezette val.”
“Ik had het kunnen weten. Een laatste vraag,
Dirk. Wie was het slachtoffer op De Waterbus?”
“Oei, was die te hard verminkt?”
Vergauwen lacht cynisch.
“Dat was Ludo De Ranter.”
“Van de cel vermiste personen?”
Vergauwen knikt.
“Ja, daar moet ook geen uitleg bij dan.”
“Inderdaad.”
“En ik ben de laatste dan?”
“Goed geraden Pannekoek, en daarna schiet ik
mezelf een kogel door m’n hoofd. Mijn leven is toch om zeep. Thuis ligt een
afscheidsbrief waarin alles staat. Ik ben zeker dat de publieke opinie me
gelijk zal geven.”
“Dat betwijfel ik sterk, Dirk.”
“Het zal me aan m’n reet roesten Pannekoek. Ik
ben er dan toch niet meer.”
Vergauwen houdt Pannekoek en Bisschop Van
Avermaat, die nog altijd stokstijf staat, stevig onder schot.
“En hij?”, wijst Pannekoek naar Van Avermaat.
“Hij liep hier toevallig rond daarstraks toen
ik binnenkwam en stelde teveel vragen. Wat ik kwam doen, wat ik allemaal bij
had, slecht idee, dusja, de gevolgen zijn voor hem …”
Vergauwen wandelt traag, met de vinger op de
trekker, naar Pannekoek en Van Avermaat.
“Tijd voor de apotheose!”, roept hij als een
bezetene.
De spanning is te snijden.
Plots slaat achteraan een deur toe.
“Wie is daar?”
Vergauwen slaat lichtjes in paniek.
“We gaan er korte metten mee maken”, zegt hij
nerveus.
Hij haalt een flesje chloroform en een doekje
uit zijn jaszak.
Hij brengt zijn vinger naar de trekker.
“Doekje nat maken met chloroform en tegen je
neus duwen, en daarna doe jij hetzelfde, Van Avermaat! Nu! En genoeg gebruiken!
De benzine staat klaar in de biechtstoel!”
Pannekoek en Van Avermaat zien geen enkele
uitweg.
“VERGAUWEN”, klinkt het plotsklaps van
achteraan.
Er wordt een stoel van achteraan de kathedraal
naar voor geworpen.
Vergauwen schrikt en wijkt uit.
Pannekoek profiteert van dat korte moment om
pijlsnel op Vergauwen af te lopen en de revolver uit zijn handen te slaan. De
revolver valt halfweg het gangpad op de grond.
Pannekoek grijpt Vergauwen vast.
Van Avermaat verroert intussen nog altijd geen
vin.
“Pak dat wapen dan toch, komaan man”, roept
Pannekoek. Maar Van Avermaat is te hard in shock en verzet geen voet.
Vergauwen en Pannekoek zijn intussen verwikkeld
in een kort hevig gevecht waarbij ze heftig over de grond rollen. Vergauwen
doet alle moeite van de wereld om het wapen van Pannekoek uit de holster te
halen. Pannekoek kan het hem maar net beletten.
“GENOEG”, galmt het plots door de hoge
gewelven.
Pannekoek en Vergauwen kijken omhoog.
Journalist Sam Van Beek staat halfweg het gangpad met het
wapen op Vergauwen gericht.
“Rechtstaan, nu.”
Vergauwen staat recht. Pannekoek volgt zijn
voorbeeld en haalt zijn eigen revolver uit de holster.
“Waar iemand stalken al niet goed voor is hé”,
zegt Van Beek lachend.
“Ik moet het gaan geloven”, lacht Pannekoek wat
groen.
“Ik heb de politie net verwittigd”, zegt Van
Beek, “ze zijn onderweg.”
“Knap werk Van Beek, bedankt.”
Pannekoek slaat Vergauwen - na wat vergeefs
weerwerk - in de boeien en loopt met hem naar buiten.
In de verte loeien de sirenes al.
Als enkele minuten later Vergauwen wordt
weggevoerd, staan Van Beek en Pannekoek samen voor de ingang van de kathedraal.
Bisschop Van Avermaat zit met de mensen van slachtofferhulp nog binnen.
“Nog eens bedankt, Van Beek. Echt bedankt.”
“Geen probleem. Ik neem wel aan dat ik de
primeur krijg van deze ontknoping?”
“Eens journalist, altijd journalist”, lacht
Pannekoek.
“Vervang ‘journalist’ door ‘rechercheur’ en je
krijgt hetzelfde verhaal denk ik.”
“Ook waar”, moet Pannekoek bekennen.
Hun wegen scheiden en even later – Pannekoek
heeft besloten nog een kleine avondwandeling te maken om te bekomen - wandelt hij over de verlaten Groenplaats.
Hij loopt voorbij het standbeeld van Rubens,
midden op het grote plein. Hij zet zich op een bank vlakbij. Hij voelt zelfs
geen kou, zo hard deed de adrenaline zijn werk. Hij kijkt naar het beeld.
“Met uw kot is het allemaal begonnen, zeikerd”,
mompelt hij lachend.
Hij haalt zijn GSM uit zijn binnenzak.
U HEBT 1 NIEUW BERICHT
“Juist, die oproep van daarstraks”, mompelt
hij, “compleet vergeten.”
Hij belt naar zijn voicemail.
“Meneer Pannekoek, goeienavond, het
Universitair Ziekenhuis Antwerpen hier, het gaat heel erg slecht met uw
echtgenote, ik vrees als u haar nog even wilt zien, dat u heel snel zal moeten
komen. Ik hoop dat u mijn bericht snel hoort. Haast u!”
Pannekoek staat op en loopt in een razende
vaart naar zijn auto.
Geen twee minuten later is hij vlakbij de
ingang van de parking op de Grote Markt. Plots voelt hij zijn GSM opnieuw
trillen in zijn binnenzak.
Hij bekijkt het oplichtende scherm.
UZA