Het Koningin Astridplein baadt in feeëriek
eindejaarslicht als Pannekoek het plein oversteekt op weg naar het Centraal Station,
vlak naast de Zoo.
Het magistrale stationsgebouw, ontworpen door een
architect met de weinig Antwerps klinkende naam Louis Delacenserie, werd in 1836 geopend als eindstation van de
spoorlijn Mechelen-Antwerpen. Op dat moment was de omgeving nog niet heel dicht bebouwd
en was de Spaanse stadsomwalling zelfs nog intact. Het gebouw was oorspronkelijk van
hout en werd in 1854 vervangen door een nieuw en groter stenen gebouw. In 1905
opende het vernieuwde “Antwerpen Centraal” de deuren met grote feestelijkheden.
Tussen 1986 en 1998 werd het hele gebouw
gerenoveerd, om in 2010 te worden verkozen tot mooiste station van Europa.
Volledig terecht overigens, vond Pannekoek. Een heel bijzonder station ook. Waar
het initieel om een kopstation ging waar treinen enkel konden keren, kreeg het
station in 2007 perronsporen op 3 niveaus. Via een grote tunnel onder het
station en onder een deel van de stad was nu ook doorgaand treinverkeer via
Antwerpen Centraal mogelijk op twee van de veertien beschikbare perronsporen.
Behoorlijk uniek.
De omgeving van het station is een hermetisch
afgesloten perimeter geworden. Geen ontsnappen mogelijk. De dader moet en zal
vanavond in de val lopen, dat heeft Pannekoek zich alleszins voorgenomen.
Devries zit in een anonieme geblindeerde wagen
langs de zijkant van het station in de Pelikaanstraat. Alle uithoeken van het
station en het Astridplein zijn bemand. Devries vertrouwt het niet helemaal.
Hij wilde graag mee met Pannekoek het station in lopen, maar dat had Pannekoek
resoluut geweigerd. ‘Alleen komen’ was de opdracht. De dader zou zich nooit
laten zien als hij of zij zou merken dat Pannekoek niet alleen was. Pannekoek
had zelfs even getwijfeld of hij zijn collega’s wel zou inlichten. Maar
helemaal alleen komen leek hem toch te riskant, met het moordlustige karakter
dat de dader elke keer al tentoon had gespreid. Wou de dader hem jennen?
Uitdagen? Confronteren? Of was hijzelf om één of andere reden het volgende
slachtoffer? Al leek de kans op dat laatste scenario hem eerder klein, hij had
zich nooit met politiek ingelaten, en de aanslagenreeks moest blijkbaar toch stilaan
in politieke hoek worden gesitueerd. Of was het weer een flauwe grap of een
dwaalspoor? Hij moest er niet aan denken.
Hij loopt naar spoor 10 en kijkt rond. Het
perron ligt er vrij verlaten bij. Een oude man leest een krant op een bank, een
moeder wacht met haar kind op de volgende trein.
Pannekoek ijsbeert over het perron. Letterlijk.
Het is er ijskoud. Hij kijkt naar de grote stationsklok. Eén minuut voor acht.
“De dader houdt blijkbaar van stiptheid”,
mompelt hij in zijn microfoontje. De anonieme ploegen buiten staan wat nerveus
te wachten op hoe de ontmoeting zal verlopen of wat er zal gebeuren.
In de verte ratelt een aankomende trein
langzaam richting het station. Is dit een trein voor perron 10? Zit de dader op
de aankomende trein?
“De IC-trein van Brussel Zuid naar Antwerpen
komt op dit moment aan op spoor 10”, klinkt het door de stationshal.
De trein neemt een flauwe bocht op een wissel
en sluipt langzaam het station binnen. Richting perron 10.
Pannekoek houdt zijn adem in.
De treindeuren openen. Zakenmannen, families
met kinderen, een ouder koppel, allemaal stappen ze uit en lopen het perron af
richting uitgang. Er is nauwelijks iemand die Pannekoek bekijkt, laat staan
aanspreekt.
De kletterende voetstappen galmen door de grote
hal en sterven langzaam uit.
De moeder met het kind en de oudere man zijn
intussen opgestapt. De conducteur fluit, de trein sluit de deuren en vertrekt
weer richting Berchem Station.
“Niemand verdacht gezien voorlopig, niks
gehoord”, mompelt Pannekoek weer in zijn microfoontje.
De stationsklok geeft intussen kwart over acht
aan.
“Ik verwacht niet dat er nog iemand komt”,
zucht Pannekoek, “we blazen de actie af. Misschien was het een flauwe grap.
Maar dan wel een hele dure.”
Alle ploegen keren onverrichter zake weer terug
naar het commissariaat. De hele actie draaide uit op een sisser. Pannekoek
begrijpt er niks van.
Waarom wou de dader hem spreken? Waarom in het
Centraal Station? En waarom kwam hij of zij dan niet opdagen? Of was het
helemaal de dader niet die hem opbelde? Was het een flauwe grappenmaker? En waarom
belde hij of zij precies vanuit Café Robinson?
Er spoken meer vragen dan antwoorden door het
hoofd van Pannekoek.
Terug op kantoor bekijkt hij samen met Devries
de beelden van de brand in Carolus Borromeus. Aandachtig bekijken ze elk frame
dat op hun scherm verschijnt.
“Stop eens!”, roept Pannekoek plots.
Devries zet het beeld stil.
“Daar. Ferry Block. De Kabinetschef van de burgemeester.”
Devries knikt.
“Inderdaad, anderhalf uur voor de melding van
de brand.”
Aandachtig bekijken ze de beelden en zien ze
hoe Ferry Block resoluut de kerk binnengaat. Maar verder is er weinig te zien.
Af en toe een passant, maar niks echt verdacht,
en van de persoon met de hoodie is al helemaal geen spoor.
“Zijn er achter- of zij-ingangen aan die kerk?”
“Ja, dat heb ik gecheckt, maar aan de
zij-ingang zijn geen camera’s die een duidelijk beeld geven.”
“Dat valt me toch op”, zegt Pannekoek, “de
dader weet verdomd goed uit beeld te blijven.”
“Niet echt hé”, onderbreekt Devries hem, “met
zijn hoodie is hij al een paar keer in beeld gelopen, alleen onherkenbaar.”
“Mja, ik weet het niet, zo’n uitgebreid
camera-netwerk, in het Rubenshuis en het MAS hangen er ook bewakingscamera’s,
en op geen enkel beeld is zijn of haar gezicht herkenbaar.”
“Ook moeilijk te zien in de winter hé,
dichtgesnoerde jassen, mutsen, sjaals, kappen, weinig mensen zijn herkenbaar
als de stenen uit de grond vriezen.”
“Klotezaak”, vloekt Pannekoek. “De blok erop
voor vandaag.”
Het was veruit de lastigste zaak uit zijn
carrière. Niet in het minst door de razend snelle opeenvolging van de
aanslagen, elke keer één slachtoffer, voorlopig zijn die slachtoffers
nauwelijks gelinkt, tenzij dan politiek, en de dader is al helemaal een
raadsel. Dat diezelfde dader dan ook nog eens Antwerpse toeristische
trekpleisters uitkiest om zijn gruweldaden uit te voeren tart al helemaal alle
verbeelding. En ook het voorlopig quasi foutloze parcours van de dader baart
Pannekoek zorgen. Hoeveel slachtoffers gaan er nog vallen voor het masker valt?
En wat betekent de “K … K …” die oud-commissaris Zwanepoel nog prevelde voor
hij stierf?
Pannekoek parkeert zijn wagen op de parking
voor zijn appartementsblok en loopt de inkomhal binnen. Hij opent zijn
brievenbus en haalt de post eruit. Eén omslag trekt zijn aandacht. Geen adres,
geen afzender, niks.
Pannekoek kan niet wachten om hem te openen.
Hij haalt onderzoekshandschoenen uit zijn jaszak en stapt in de lift. Zijn
ongeduld is immens. De lift nog maar net vertrokken of Pannekoek scheurt de
omslag open. Hij haalt er een blad uit. De kleefletters zijn door de gevouwen
brief heen te zien. Pannekoek vouwt de brief open.
JAMMER VAN ONZE AFSPRAAK, IK HAD GEZEGD: KOM ALLEEN