Aflevering 14 - Antwerpen Centraal


Het Koningin Astridplein baadt in feeëriek eindejaarslicht als Pannekoek het plein oversteekt op weg naar het Centraal Station, vlak naast de Zoo.

Het magistrale stationsgebouw, ontworpen door een architect met de weinig Antwerps klinkende naam Louis Delacenserie, werd in 1836 geopend als eindstation van de spoorlijn Mechelen-Antwerpen. Op dat moment was de omgeving nog niet heel dicht bebouwd en was de Spaanse stadsomwalling zelfs nog intact. Het gebouw was oorspronkelijk van hout en werd in 1854 vervangen door een nieuw en groter stenen gebouw. In 1905 opende het vernieuwde “Antwerpen Centraal” de deuren met grote feestelijkheden.

Tussen 1986 en 1998 werd het hele gebouw gerenoveerd, om in 2010 te worden verkozen tot mooiste station van Europa. Volledig terecht overigens, vond Pannekoek. Een heel bijzonder station ook. Waar het initieel om een kopstation ging waar treinen enkel konden keren, kreeg het station in 2007 perronsporen op 3 niveaus. Via een grote tunnel onder het station en onder een deel van de stad was nu ook doorgaand treinverkeer via Antwerpen Centraal mogelijk op twee van de veertien beschikbare perronsporen. Behoorlijk uniek.

Pannekoek loopt de fenomenale inkomhal in. Elke keer weer is hij onder de indruk van de pracht en praal van de hoge gewelven, de hoge koepel en de majestueuze stenen trap richting de sporen.

De omgeving van het station is een hermetisch afgesloten perimeter geworden. Geen ontsnappen mogelijk. De dader moet en zal vanavond in de val lopen, dat heeft Pannekoek zich alleszins voorgenomen.

Devries zit in een anonieme geblindeerde wagen langs de zijkant van het station in de Pelikaanstraat. Alle uithoeken van het station en het Astridplein zijn bemand. Devries vertrouwt het niet helemaal. Hij wilde graag mee met Pannekoek het station in lopen, maar dat had Pannekoek resoluut geweigerd. ‘Alleen komen’ was de opdracht. De dader zou zich nooit laten zien als hij of zij zou merken dat Pannekoek niet alleen was. Pannekoek had zelfs even getwijfeld of hij zijn collega’s wel zou inlichten. Maar helemaal alleen komen leek hem toch te riskant, met het moordlustige karakter dat de dader elke keer al tentoon had gespreid. Wou de dader hem jennen? Uitdagen? Confronteren? Of was hijzelf om één of andere reden het volgende slachtoffer? Al leek de kans op dat laatste scenario hem eerder klein, hij had zich nooit met politiek ingelaten, en de aanslagenreeks moest blijkbaar toch stilaan in politieke hoek worden gesitueerd. Of was het weer een flauwe grap of een dwaalspoor? Hij moest er niet aan denken.

Pannekoek kijkt aandachtig rond als hij de grote stenen trap opwandelt richting spoor 10. Wordt hij gevolgd? Heeft iemand hem iets te nadrukkelijk in de gaten? Het probleem is natuurlijk dat als je gaat focussen of er iemand naar je kijkt, dat echt iederéén op dat moment blijkbaar naar je aan het kijken is. Pannekoek wordt er zowaar gek van.

Hij loopt naar spoor 10 en kijkt rond. Het perron ligt er vrij verlaten bij. Een oude man leest een krant op een bank, een moeder wacht met haar kind op de volgende trein.

Pannekoek ijsbeert over het perron. Letterlijk. Het is er ijskoud. Hij kijkt naar de grote stationsklok. Eén minuut voor acht.

“De dader houdt blijkbaar van stiptheid”, mompelt hij in zijn microfoontje. De anonieme ploegen buiten staan wat nerveus te wachten op hoe de ontmoeting zal verlopen of wat er zal gebeuren.

In de verte ratelt een aankomende trein langzaam richting het station. Is dit een trein voor perron 10? Zit de dader op de aankomende trein?

“De IC-trein van Brussel Zuid naar Antwerpen komt op dit moment aan op spoor 10”, klinkt het door de stationshal.

De trein neemt een flauwe bocht op een wissel en sluipt langzaam het station binnen. Richting perron 10.
Pannekoek houdt zijn adem in.

De treindeuren openen. Zakenmannen, families met kinderen, een ouder koppel, allemaal stappen ze uit en lopen het perron af richting uitgang. Er is nauwelijks iemand die Pannekoek bekijkt, laat staan aanspreekt.

De kletterende voetstappen galmen door de grote hal en sterven langzaam uit.

De moeder met het kind en de oudere man zijn intussen opgestapt. De conducteur fluit, de trein sluit de deuren en vertrekt weer richting Berchem Station.

“Niemand verdacht gezien voorlopig, niks gehoord”, mompelt Pannekoek weer in zijn microfoontje.

De stationsklok geeft intussen kwart over acht aan.

“Ik verwacht niet dat er nog iemand komt”, zucht Pannekoek, “we blazen de actie af. Misschien was het een flauwe grap. Maar dan wel een hele dure.”

Alle ploegen keren onverrichter zake weer terug naar het commissariaat. De hele actie draaide uit op een sisser. Pannekoek begrijpt er niks van.

Waarom wou de dader hem spreken? Waarom in het Centraal Station? En waarom kwam hij of zij dan niet opdagen? Of was het helemaal de dader niet die hem opbelde? Was het een flauwe grappenmaker? En waarom belde hij of zij precies vanuit Café Robinson?

Er spoken meer vragen dan antwoorden door het hoofd van Pannekoek.

Terug op kantoor bekijkt hij samen met Devries de beelden van de brand in Carolus Borromeus. Aandachtig bekijken ze elk frame dat op hun scherm verschijnt.

“Stop eens!”, roept Pannekoek plots.

Devries zet het beeld stil.

“Daar. Ferry Block. De Kabinetschef van de burgemeester.”

Devries knikt.

“Inderdaad, anderhalf uur voor de melding van de brand.”

Aandachtig bekijken ze de beelden en zien ze hoe Ferry Block resoluut de kerk binnengaat. Maar verder is er weinig te zien.

Af en toe een passant, maar niks echt verdacht, en van de persoon met de hoodie is al helemaal geen spoor.

“Zijn er achter- of zij-ingangen aan die kerk?”

“Ja, dat heb ik gecheckt, maar aan de zij-ingang zijn geen camera’s die een duidelijk beeld geven.”

“Dat valt me toch op”, zegt Pannekoek, “de dader weet verdomd goed uit beeld te blijven.”

“Niet echt hé”, onderbreekt Devries hem, “met zijn hoodie is hij al een paar keer in beeld gelopen, alleen onherkenbaar.”

“Mja, ik weet het niet, zo’n uitgebreid camera-netwerk, in het Rubenshuis en het MAS hangen er ook bewakingscamera’s, en op geen enkel beeld is zijn of haar gezicht herkenbaar.”

“Ook moeilijk te zien in de winter hé, dichtgesnoerde jassen, mutsen, sjaals, kappen, weinig mensen zijn herkenbaar als de stenen uit de grond vriezen.”

“Klotezaak”, vloekt Pannekoek. “De blok erop voor vandaag.”

Het was veruit de lastigste zaak uit zijn carrière. Niet in het minst door de razend snelle opeenvolging van de aanslagen, elke keer één slachtoffer, voorlopig zijn die slachtoffers nauwelijks gelinkt, tenzij dan politiek, en de dader is al helemaal een raadsel. Dat diezelfde dader dan ook nog eens Antwerpse toeristische trekpleisters uitkiest om zijn gruweldaden uit te voeren tart al helemaal alle verbeelding. En ook het voorlopig quasi foutloze parcours van de dader baart Pannekoek zorgen. Hoeveel slachtoffers gaan er nog vallen voor het masker valt? En wat betekent de “K … K …” die oud-commissaris Zwanepoel nog prevelde voor hij stierf?

Pannekoek parkeert zijn wagen op de parking voor zijn appartementsblok en loopt de inkomhal binnen. Hij opent zijn brievenbus en haalt de post eruit. Eén omslag trekt zijn aandacht. Geen adres, geen afzender, niks.

Pannekoek kan niet wachten om hem te openen. Hij haalt onderzoekshandschoenen uit zijn jaszak en stapt in de lift. Zijn ongeduld is immens. De lift nog maar net vertrokken of Pannekoek scheurt de omslag open. Hij haalt er een blad uit. De kleefletters zijn door de gevouwen brief heen te zien. Pannekoek vouwt de brief open.

JAMMER VAN ONZE AFSPRAAK, IK HAD GEZEGD: KOM ALLEEN


AFLEVERING 15 VERSCHIJNT OP 29 JUNI


<<<  T E R U G