Ontgoocheld werpt Pannekoek die namiddag zijn
dossier op zijn bureau. Hij zucht diep en loopt naar het informatiebord.
“Ik snap er niks van. Er is geen enkele link te
vinden tussen al die slachtoffers. Een hoofdredacteur, een commissaris en een
schooldirecteur. Die mekaar persoonlijk niet kennen. Dat blijkt uit onderzoek
bij de krant, bij de politie en bij de school. En toch moet er een link zijn,
er moet iets zijn dat hen bindt …”
“Waarom?”, kijkt Devries op vanachter zijn
computerscherm.
“Jorn, een seriemoordenaar zoekt altijd een
profiel, altijd mensen met dezelfde haarkleur, achtergrond, bouw, geslacht,
ofwel mensen die een link hebben met elkaar.”
“Volgens studies ja, en volgens al die
detectiveboeken en politieseries op TV”, lacht Devries.
“Niet alleen daar, dat is gewoon altijd zo.”
“Nu spreek je zelf één van je drie basislessen
tegen, chef. Toen ik als assistent begon bij jou, zei je, ik herinner het me
nog woordelijk: ten eerste is iédereen verdacht tot het tegendeel bewezen is,
ten tweede is elke zaak anders en kan je zaken dus nooit vergelijken, en ten derde
bestaan de woorden ‘altijd’ en ‘nooit’ bij een moordonderzoek niet.”
Pannekoek weet even niet wat te zeggen.
“Dat was bij wijze van spreken.”
Devries lacht. Pannekoek duikt weer in zijn
dossier. Hij weet maar al te goed dat hij zich hier niet uit redt.
Zijn smartphone rinkelt.
DISPATCH
“Pannekoek.”
“Dispatch hier, we hebben op onze live
camerabeelden gezien dat Carolus Borromeus in brand staat. De brandweer is al
verwittigd.”
“GodverDOMME”, brult Pannekoek, “het is genoeg.
GENOEG!”
Hij stuift van achter zijn bureau naar de deur
en wenkt Devries. Op de gang ziet hij de gangwachter lopen in de verte.
“Zit die jonge kerel hier nog in het verhoor?”
“Die moest ik toch nog enkele uren in de
verhoorkamer houden?”
“Ja inderdaad. Dus hij zit er nog?”
De gangwachter knikt aarzelend, loopt wat
verderop naar de verhoorkamer en kijkt door het kijkgaatje van de deur.
Pannekoek wacht gespannen af.
De gangwachter kijkt plots heel verbaasd, kijkt
naar Pannekoek en schudt het hoofd.
Pannekoek is door het dolle heen.
“Hoe kan dat nu man! Ik vraag godverdomme om
hem hier te houden en in het oog te houden, en hij is ervandoor of wat?”
Pannekoek vliegt op de gangwachter af en geeft
hem een duw.
“Amateur!”
“Ik snap er ook niks van …”
Pannekoek opent de deur van de verhoorkamer. Ze
klemt.
Hij duwt wat harder.
Plots hoort hij gelach.
Samen met Devries duwt hij de deur hard open.
Rodrigo staat plots recht van tegen de deur en
loopt naar de hoek van de verhoorkamer.
“Is er een probleem?”, lacht hij. “Dacht ge dat
ik weg was?”
Pannekoek pakt Devries bij de arm en loopt
ermee naar de uitgang.
De gangwachter kijkt wat beteuterd.
“Hij zat op zijn gat tegen de deur, deftig
kijken volgende keer.”
Samen met Devries verlaat hij het
commissariaat, op weg naar brand nummer vijf.
De Sint-Carolus Borromeuskerk op het Hendrik
Conscienceplein in het hart van de stad is een prachtige barokke parochiekerk,
die in vroeger tijden nog een jezuïetenkerk is geweest. Ze werd dan ook door
leden van de jezuïetenorde ontworpen, met name door François d’Aguillon en
Pieter Huyssens. Zij ontwierpen de magisch mooie kerk die gebouwd werd tussen
1615 en 1621 boven op de toenmalige Ankerrui.
Aanvankelijk was de kerk gewijd aan de stichter
van de jezuïetenorde, Ignatius Van Loyola, maar toen die orde in 1773 werd
opgeheven werd de kerk opnieuw gewijd, deze keer aan Carolus Borromeus. De kerk
fungeerde een tijd lang als leerplek voor godsdienstonderwijs om sinds 1803 in
gebruik te worden genomen als parochiekerk.
Vooral de katholieke kerk wilde op die manier,
met alle pracht en praal die de kerk rijk is, de gelovigen weer aan zich
binden. Daarom werden ook heel wat belangrijke werken van de Antwerpse
schilder Pieter Paul Rubens in de kerk tentoongesteld, zowel schilderijen als
beeldhouwwerken.
In 1718 zorgde een blikseminslag voor een
verwoestende brand in de kerk, waarbij heel wat plafondschilderingen van Rubens
letterlijk in rook opgingen. In de jaren 1980 werd de kerk uiteindelijk
volledig gerenoveerd.
In 2009 raakte de kerk opnieuw zwaar beschadigd
door een brand.
Toen werden twee vuurhaarden aangetroffen, aan
weerszijden van het altaar. De schade bleef toen wel heel beperkt.
En nu stond de prachtige kerk dus voor een
derde keer gehuld in vlammen. Omstaanders staan er mistroostig naar te kijken
als Pannekoek en Devries het betoverende Hendrik Conscienceplein opwandelen. Ze
lopen onder het veiligheidslint naar commandant Vergauwen die drukdoende de
bluswerken coördineert.
“Nummer vijf van onze vriend?”, vraagt
Pannekoek bezorgd.
Vergauwen knikt.
“Ik vrees van wel. Het labo is onderweg, ze
kunnen aan hun werk beginnen zodra de brand geblust is en van zodra het instortingsgevaar
is geweken. De schade valt wel mee. Sinds de vorige branden in de kerk hier
werden rookmelders in de kerk geplaatst, dus we waren snel ter plaatse. Ik heb
trouwens de indruk dat de dader met zijn branden niet al te veel schade wil
aanrichten.”
“Slachtoffers?”, vraagt Pannekoek.
“Eén, zwaar verminkt, hij of zij lag op het
altaar. Daar is de brand ook begonnen volgens de eerste vaststellingen. Veel
werk voor het labo vrees ik, het slachtoffer is voorlopig volledig
onherkenbaar. Geen prettig gezicht.”
“Godverdomme!”, vloekt Pannekoek.
“En dat vlakbij een kerk”, lacht Devries wat
flauwtjes.
“Jij vraagt de camerabeelden op Jorn? Het hangt
hier vol in de buurt. En je bestudeert alle details, ook de kerel in de
hoodie!”
“De kerel in de hoodie?”, vraagt Vergauwen.
“Ja, op alle camerabeelden voorafgaand aan de
brandstichting is dezelfde kerel in een hoodie te zien.”
“En wat is een hoodie?”, vraagt Vergauwen
lachend.
“Een kaptrui.”
“Ah oké. En je bent zeker dat het een kerel
is?”
“Ja, ik heb hem ge…. euh … goh ik denk dat. Maar
die persoon, man of vrouw, heeft er iets mee te maken, zoveel is zeker.”
“Mja”, onderbreekt Devries hem, “dat dacht je
ook van die Rodrigo, maar die zit nu veilig en wel op kantoor.”
“Rodrigo?”, vraagt Vergauwen.
“Het neefje van de commissaris. Een grapjas die
het nodig vond om mij kaartjes te sturen met PAK ME DAN, ALS JE KAN. Is dat
opschrift trouwens ergens gevonden?”
Vergauwen knikt.
“Met bloed op het hagelwitte altaar
geschreven.”
“Bloed van het slachtoffer?”
“Geen idee, dat zal De Peuter moeten
uitzoeken.”
“Zieke geest …”
“Mja”, zucht Vergauwen, “dat was al duidelijk, maar
als je me nu wilt excuseren …”
Pannekoek knikt.
“Jaja, werk verder, werk verder.”
Pannekoek kijkt rond en bestudeert de
omstaanders één voor één. Bij een brand kijkt de brandstichter graag toe op de
ravage die hij of zij heeft aangericht, dat is al heel vaak bewezen, dus wie
weet kan hij bij de toeschouwers de dader ontwaren. Gezicht per gezicht tracht
hij de iets té enthousiast toekijkende ramptoerist uit het pak te lichten.
Onbegonnen werk, het kan iedereen zijn. Of niemand.
“Meneer Pannekoek?”
“Euh … ja ?”
Pannekoek draait zich om.
“Ik ben Bisschop Van Avermaat.”
“Ah, ja euh … aangenaam euh … edelachtbare.”
Bisschop Van Avermaat lacht breed.
“Zeg maar monseigneur.”
“Ja tuurlijk, sorry, euh, monseigneur.”
“Geen probleem.”
“Hebt u iets vreemd gemerkt de laatste tijd,
monseigneur? In de buurt van deze kerk, of van een andere? Of kan u zich
voorstellen wie zoiets zou doen?”
“Geen idee”, zegt monseigneur Van Avermaat
ontredderd. “Moge God hem of haar vergeving schenken.”
“Vergeving? Niks vergeving, een gepaste straf
ja!”
“Ja natuurlijk mijn zoon, juridisch wel, maar
religieus gezien bid ik voor vergeving voor deze zondaar.”
Daar begreep Pannekoek niks van. Hij was dan
ook volstrekt ongelovig. Hij was wel katholiek opgevoed, in het destijds
extreem katholieke Sint-Jan Berchmanscollege schoolgelopen, zijn beide
communies gedaan, maar sinds zijn vader op veel te jonge leeftijd plots stierf
was hij ervan overtuigd: of er is geen God, of er is wel een God, maar in dat
laatste geval geen God die alleen het goede beoogt. Want zo’n God zou zijn
mama, en uiteraard ook hemzelf, nooit in zo’n diepe miserie storten en quasi
perfecte mensenlevens plotsklaps compleet verwoesten.
“Elke mens verdient vergeving, mijn zoon.”
“Daar verschillen we van mening monseigneur,
maar u hebt dus geen idee wie hierachter zit?”
“Niet in het minst, helaas.”
“Oké, bedankt monseigneur.”
Monseigneur Van Avermaat praat nog even met
enkele omstaanders, en wandelt het Conscienceplein af.
De bluswerken zijn intussen bijna afgerond, de
experts zijn ter plaatse om de stabiliteit van de kerk te beoordelen.
De schade valt mee, een uur later kan patholoog
De Peuter met zijn team de plaats delict onderzoeken. Hun afstapping neemt altijd
wel enkele uren in beslag.
Pottekijkers zijn bij die werkzaamheden
absoluut niet gewenst, dus Pannekoek besluit terug te gaan naar het bureau in
afwachting van de resultaten van het labo.
Als hij zich omdraait om naar de auto te lopen,
botst hij ei zo na tegen burgemeester Kerremans op. Die neemt hem bij de arm.
Ze zetten zich wat apart.
“Ik weet het, ik ben ermee bezig!”, zegt
Pannekoek wat geïrriteerd, nog voor Kerremans een woord heeft uitgebracht.
“Jaja, dat weet ik wel, daar wil ik u niet over
spreken.”
“Ah oké, vertel …”
“Het gaat om Ferry Block.”
“Uw kabinetschef?”
“Ja, hij is al twee dagen niet komen opdagen en
is compleet onbereikbaar. En dat is absoluut niet van zijn gewoonte …”