“Vertel op vriend, komaan!”
Pannekoek en Devries zitten in de verhoorkamer
op hun commissariaat.
“Wat deed jij elke keer vlak na de branden op
de plaats delict?”
“Kijken”, klinkt het droog.
“Dat hebben we gezien op de camerabeelden, maar
waarom stond je daar elke keer te kijken?”, dringt Pannekoek aan.
“Mijn probleem hè.”
“Ja, inderdaad uw probleem, en een groot
probleem als je niet snel wat duidelijkheid schept, want het is algemeen
geweten dat pyromanen na hun brandstichting graag aanwezig zijn bij de
bluswerken om te genieten van hun walgelijke driften.”
“Ik heb er niks mee te maken, man.”
“Dat lijkt me weinig waarschijnlijk, als je zo
snel na al die feiten al ter plaatse bent, dan is dat niet omdat het al in de
krant heeft gestaan hé, hoe snel die apps van die kranten tegenwoordig ook zijn
met hun live updates. Je was elke keer vlak na de feiten al aanwezig.”
“Ik woon in het centrum van Antwerpen, dat is nu
ook New York niet qua afstanden hé.”
“Klopt, je woont inderdaad wel in Antwerpen
centrum … maar het is toch opvallend dat je op al die momenten van die branden
nooit in het Multiversum zat hé, Rodrigo!”
Rodrigo, die duidelijk op de foto’s te zien was
temidden de andere ramptoeristen, kijkt Pannekoek meewarig aan.
“So what? Ik zit in een halfopen regime hé, ik
ga daar weg als ik daar weg wil, eender wanneer, dag en nacht.”
“Dat is waar, maar dat maakt de kans reëel dat
je er iets mee te maken hebt hé. Anders weet je niet zo snel waar het brandt. Je
stond elke keer een halfuur na de melding al op de plaatst delict te genieten
van de branden.”
“En dan?”
“Je geeft het dus toe?”
“Wat geef ik toe?”
“Dat je ervan geniet …”
“Dat geef ik toe ja, dat fascineert me enorm,
zo’n uitslaande brand, en zeker zo’n intrigerende zaak van een moordenaar die
in zo’n brand zijn slachtoffers achterlaat …”
“Jij dus …”
“Nee, niet ik dus, ik heb er niks mee te
maken!”
Pannekoek zucht diep.
“En die PAK ME DAN, ALS JE KAN toen ik op
bezoek was, dat stond in geen enkele krant, hoe wist je dat het de slagzin van
de dader was die hij of zij elke keer achterlaat na een brand? Dat kan alleen
als je de dader bent, of de dader kent, want die informatie kennen alleen de
opsporingsdiensten en de hulpdiensten …”
“En ik …”
“Ik lach er niet mee hé kerel, ik steek je met
plezier in de cel, en als de aanslagen dan stoppen weten we genoeg hé, en
hebben we tijd om alle nodige bewijzen te zoeken.”
“Mij in de cel steken? Dat kan je niet zomaar
zonder bewijzen, zeker niet voor lang, ik volg al lang genoeg politiezaken om
dat te weten.”
“En om er zo gefascineerd door te geraken dat
je er zelf ook aan bent begonnen”, pikt Devries in.
Rodrigo bekijkt hem kleinerend.
“En waarom dan? En waarom exact die
slachtoffers dan?”
“Vertel jij het …”
“Ik heb geen idee …”
“Ik denk het wel …”
“Ik denk het niet …”
“Dat kun jij wel zeggen …”
“Ik zeg het toch!”
Pannekoek loopt geïrriteerd naar de deur en
wenkt Devries. Ze zetten zich samen op de gang van het commissariaat.
“Zinloos hé Jorn, hij lost niks …”
“Of hij weet niks …”
“Hij weet alleszins waar de branden zijn hé,
als hij er zo kort nadien staat elke keer.”
“Dat kan via de krantensites. Die zetten dat
tegenwoordig online zo snel ze het weten, soms na enkele minuten. Breaking news
…”
“Mja, en het ergste is hé Jorn, dat hij gelijk
heeft. We kunnen hem niet zomaar een week vasthouden. Daar geeft geen
onderzoeksrechter ooit toestemming voor zonder het minste bewijs. Kijken naar
een brand is nooit genoeg bewijs. En een algemene slagzin roepen ook niet.”
“Dan moeten we te weten komen hoe hij zo snel
weet waar het brandt hé chef, of waar hij die zin vandaan haalt, komaan,
laatste poging.”
Ze lopen samen de verhoorkamer weer in.
“Dus meneer euh ...”, herbegint Pannekoek het
verhoor.
Hij opent het dossier weer.
“Waterschoot”, vult Rodrigo aan.
“Meneer Waterschoot, vertel, hoe wist jij …”
Plots verstomt de blik van Pannekoek. Hij kijkt
naar Devries.
“Waterschoot?”, roept hij uit.
“Ja, is dat zo raar?”, vraagt Rodrigo verbaasd.
“Waterschoot … toch geen familie van …”
“Mijn nonkel”, lacht Rodrigo, “nu weet je
ineens waar ik mijn informatie zo snel haal.”
“De commissaris is uw nonkel? Dus die slagzin
ken je van hem?”
Rodrigo knikt.
“Dat ik dat niet eerder doorhad. Ik heb nooit
stilgestaan bij uw achternaam. Bon, dan heb ik nog één vraag, en ik wil een
eerlijk antwoord. Heb jij die postkaart en die brief naar mij gestuurd?”
Rodrigo aarzelt even.
“Ik meen het vriend, ik keer uw huis
binnenstebuiten en uw kamer in het Multiversum ook, ik laat u niet gerust tot
ik het weet, en uw lieve nonkel gaat ook heel zwaar in de problemen geraken, schending
van het geheim van het onderzoek, dat is niet niks! Dus biecht op, heb jij die
dingen gestuurd of niet?”
Nog steeds verroert Rodrigo geen vin. Pannekoek steekt een laatste tandje bij.
“Kijk, ik tel tot drie. Als ik dan geen
antwoord heb, laat ik de gerechtspsychiater een negatief advies schrijven over
u en kan je in het Multiversum de komende maanden van een gesloten regime gaan genieten.
En uw nonkel kan gaan doppen. Eén …”
Rodrigo begint te schuifelen op zijn stoel.
“Twee … ik meen het hé!”
Rodrigo wordt nu echt ongemakkelijk.
“Drie. Bon, succes allebei!”
Pannekoek staat op en loopt naar de deur.
“Oké man, gij wint, ik geef het toe, ik heb die
dingen gestuurd.”
“En waarom?”
“Ik vond dat wel grappig.”
“Grappig? Dat heet obstructie van het
onderzoek, ik ben benieuwd of je het nog grappig zal vinden als je een klacht
aan je broek hebt. Samen met je nonkel.”
“Je ging niks doen als ik het toegaf, ook niet
tegen mijn nonkel.”
“Dat heb ik niet gezegd hé, ik heb alleen
gezegd dat ik het wél ging doen als je niét toegaf.”
“Klootzak!”
“De truken van de foor hé. Trouwens, Rodrigo,
besef jij hoe verdacht je nu bent in deze zaak?”
“Zie, ik heb die kaart en die brief gestuurd, dat
geef ik toe, maar ik ben NIET de dader.”
“Het ene sluit het andere niet uit hé”, zegt Devries
droog.
“Laatste vraag, die uitspraak bij onze eerste
ontmoeting dat de dader een man is?”
“Een berekende gok, vijftig procent kans hé,
zelfs meer, want seriedoders zijn vaak mannen.”
Pannekoek zucht en verlaat de verhoorkamer.
Devries volgt.
“Pfff, onnozelaar. Maar mijn blufpoker heeft gelukkig
gewerkt, geen idee of ik het allemaal zou gedaan gekregen hebben. Maar hij
heeft me dan toch geloofd.”, lacht Pannekoek.
Samen lopen ze naar de gangwachter die op een
stoel aan de overkant van de verhoorkamer zit.
“Hou hem nog een paar uurtjes hier. Administratie.
Zo begrijpt hij dat we hier niet mee lachen, en ik ben trouwens nog lang niet
zeker dat hij ook effectief de dader niet is. Alleen heb ik nog niks bewijs.”
Pannekoek is bluspoeder als hij een kwartier
later aan de deur van het kantoor van commissaris Waterschoot staat. Al die
tijd had hij de letterbrief, de postkaart en de opschriften op de plaats delict
aan mekaar gelinkt, maar dat was nu lang niet meer zeker. De maker van de brief
en de kaart had hij ontmaskerd, maar dat bracht hem voorlopig geen stap dichter
bij de echte dader. Wat een tijdverlies!
Pannekoek klopt op de deur, wacht zelfs niet op
een sein, en gaat het kantoor van de commissaris binnen.
“Ben jij nu helemaal zot geworden? Het geheim
van het onderzoek, ooit van gehoord, nonkel commissaris?”, briest hij tegen de
nieuwbakken korpsoverste.
“Meneer Pannekoek, een beetje beleefd kan ook,
uw plaats kennen hé!”
“Gij zou beter uw plaats wat kennen! Die van
commissaris. Dan deel je geen vertrouwelijke informatie met je neef!”
“Oei … euh …”
“Ja zeker oei euh …”
“Goh, ik dacht niet dat die info veel kwaad
kon. Die branden staan een uur nadien in de krant.”
“Ik heb het niet over die branden, ik heb het
over dat opschrift, ‘pak me dan, als je kan’, dààr heb ik het over! Het
was dus uw geestig neefje die me die kaart en die brief heeft verstuurd, nu content?”
“Oei, dat is inderdaad niet zo fraai.”
“Niet zo fraai? Crimineel is dat!”
“Goh, ja, dat opschrift had ik dan misschien inderdaad
beter verzwegen. Maar hij vond het zo fascinerend allemaal.”
“Ja zo fascinerend dat hij me op een dwaalspoor
bracht met zijn flauwekul. Ik heb twee namiddagen verscheten bij Mie Tet en bij
die kerel in het Multiversum omdat hij me wou spreken, omdat hij blijkbaar
dingen wist, en hij wist ze godverdomme van de commissaris zelf, nota bene
zijn nonkel.”
Waterschoot kijkt wat bedeesd. Pannekoek raast
door.
“Zoiets verzin je toch niet! Als iemand die
plotwending ooit in een thrillerboek schrijft, dan zegt iedereen: dat kan
niet!”
“Kijk, ik heb hem dat verteld omdat hij zot is van
dat soort speurverhalen, al jaren, hij is verstandelijk niet helemaal in orde.”
“Nee, zoveel is duidelijk!”
“Rodrigo is mijn favoriete neefje, we bellen
mekaar elke dag, al jaren, en hij vraagt altijd met welke zaak ik bezig ben, en
deze zaak vond hij enorm fascinerend, ik dacht niet dat ik er kwaad mee deed,
maar ik besef nu wel dat ik het beter niet had gedaan.”
“Heb je die Sam Van Beek ook op de hoogte
gehouden? Want die was er ook elke keer razendsnel bij.”
“Nee, daar zit ik voor niks tussen, die heb ik
ook liever uit de buurt, maar kranten hebben overal bronnen zitten bij de
hulpdiensten, en ze geven hun bronnen nooit prijs.”
“Gelukkig voor u misschien …”
“Wat wil je daarmee zeggen?”
“Laat maar. Kijk, ik laat het voor deze keer
zo”, zegt Pannekoek.
“Bedankt”, mompelt Waterschoot.
“Ik zal het zien als een beginnersfout, een
zware weliswaar, maar bij de volgende uitschuiver zet ik de nodige stappen en
meld ik het bij Intern Toezicht. Dit onderzoek is al lastig genoeg zonder dit
soort flauwekul, zeker van bovenaf. Ik volg één spoor, dat naar de dader, en al
de rest kan ik missen.”
“ALS KIESPIJN”, brult hij er nog achteraan.
Pannekoek slaat de deur van het kantoor hard
dicht.
“Wat zei hij?”, vraagt Devries, die op de gang
zat te wachten.
“Niet al te veel, en hopelijk blijft dat in de
toekomst ook zo!”, bromt Pannekoek.
Op dat moment rinkelt zijn smartphone.
DE PEUTER
“Met Pannekoek.”
“Pannekoek, met wetsdokter De Peuter. Ik heb
nieuws. Eén klein foutje was genoeg. De maker van de brief en de postkaart is
heel secuur te werk gegaan, handschoenen, alles erop en eraan, geen
vingerafdruk te vinden, maar hij of zij heeft één klein foutje gemaakt. Ik heb
één wimper gevonden op één van de kleefletters. Genoeg tegenwoordig om DNA te
traceren van hem of haar.”
“Van hem”, zegt Pannekoek droog.
“Hoezo van hem?”
“Ik weet intussen wie het gedaan heeft. Laat me
raden. Het DNA van de muts matcht met de wimper die je op de kleefletter hebt
gevonden. Rodrigo.”
“Hoe weet jij dat?”
“Speurneus hé”, lacht Pannekoek.
“Maar inderdaad Pannekoek, dat matcht. Dus dat
is al opgelost dan. En ik heb nog nieuws.”
“Het kan niet op.”
“De naam van het derde slachtoffer, bij de
brand in het MAS.”
“Aha, nu wordt het interessant.”