Aflevering 1 - Het Rubenshuis

“Miljaarde”.

Woest werpt Antwerps burgemeester Maarten Kerremans zijn Gazet van Antwerpen op de salontafel. Hij laat zich achterover in de zetel vallen en zucht diep.

Vanuit de keuken komt zijn vrouw Elke de statige woonkamer van het oude herenhuis in Berchem binnen met een dienblad.

“Slecht nieuws?”

Qua open deuren intrappen verdiende deze vraag een Nobelprijs.

“Achttien procent, we halen nog achttien procent”, briest de Antwerpse burgervader.

Kerremans was – naast burgemeester – ook voorzitter van de grootste partij van het land. Zijn centrumrechtse partij VVV, wat stond voor ‘Versterkt Vlaams Verbond’ wist vijf jaar geleden nog meer dan dertig procent van de kiezers te overtuigen. In de laatste peiling nog achttien.

“Ach, peilingen …”, probeert Elke nog iets van het aankomende ontbijt te maken. Ze wist maar al te goed dat politici in interviews graag vertellen dat peilingen maar peilingen zijn, maar dat de waarheid elders ligt.

In de praktijk halen ze de persoonlijke gemoedsrust van politici en de politieke werking binnen de partijen toch stevig overhoop, om nog maar te zwijgen van gezellige momenten als deze in de privésfeer.

“We komen van meer dan dertig procent. Als het zo doorgaat, halveert ons kiezerskorps nog tegen de verkiezingen”, zucht Kerremans.

Elke glimlacht.

“Dat is nog meer dan twee maanden schat, twee maanden is een eeuwigheid in de politiek”.

Hopla, een Nobelprijs nutteloze clichés op tafel gooien erbovenop.

“Kom je aan tafel? Het ontbijt is klaar.”

Met frisse tegenzin zet Kerremans zich aan de grote eiken eettafel.

 “Allemaal de schuld van Vercammen, de leugenaar”, foetert hij onophoudelijk verder.

Peter Vercammen was de politieke rivaal van Kerremans in de Antwerpse politiek. Vercammen, voorzitter van de partij ‘Antwerpen Voorop’, had twee weken geleden foto’s gelekt naar de Gazet van Antwerpen waarop de burgemeester in de privé-sfeer zit te eten met de voorzitster van de groene partij. Daarmee wilde Vercammen de geruchten voeden dat de burgemeester uit is op een coalitie met de groenen na de aankomende verkiezingen.

Dat was een scenario waar driekwart van de inwoners van Antwerpen van gruwde. Bovendien insinueerde Vercammen maar al te graag dat de burgemeester het wel héél erg goed kon vinden met de groene partijleidster, ook op privévlak, en zelfs iets meer dan dat.

“Dan mag een mens al niet meer gaan eten waar hij wil en met wie hij wil”, gaat de scheldtirade onverminderd verder. “Wij komen gewoon goed overeen, mag het? Alsof ik met de groenen ga besturen. Ze wilde gewoon weten hoe ver we staan met de groene zone aan de Scheldekaaien. Als dat al niet meer mag …”  

“Ja schat, maar dat bespreken tijdens een privé-etentje …”

“En dan? Zijn dat zijn zaken? Dat hij zich met zijn eigen partij bezighoudt. Daar heeft hij werk genoeg mee!”

Met een wilde beweging grijpt Kerremans naar zijn gevulde koffietas.

Elke lacht sussend.

“Ja schat, dat koelt wel zonder blazen.”

Dat kon helaas niet gezegd worden van de koffie. Door zijn bruuske beweging morst Kerremans wat van de gloeiend hete koffie op zijn hand.

“Miljaar, en die koffie is ook al gloeiend heet.”

“Dat gebeurt al eens met koffie”, mompelt Elke.

“Huh?”

“Niks … laat maar schat”, lacht ze.

Ze staat op en loopt naar de keuken om een schoteldoek.

Het gezicht van Kerremans loopt intussen rood aan. Hoeveel rampspoed kan een mens aan op een doorsnee woensdagochtend.

Elke komt vanuit de keuken de woonkamer weer binnen. Ze kijkt in het voorbijgaan naar de kast en ziet de smartphone van haar lieftallige echtgenoot op de kast liggen. Het lampje knippert.

“Je hebt een gemiste oproep”, zucht ze.

Tot daar het gezamenlijke woensdagochtendontbijt.

Kerremans  propt haastig nog een halve croissant in zijn mond en loopt naar zijn smartphone op de kast. Hij swipet een paar keer over het scherm en houdt hem aan zijn oor, de laatste stukjes ontbijt wegkauwend. Hij loopt de gang in.

“Dirk, vertel het eens”.

Dirk Vergauwen was de Antwerpse brandweercommandant. Kerremans hoorde hem niet vaak aan de telefoon, maar als hij hem rechtstreeks aan de lijn had, was het zelden om vrolijk nieuws te brengen.

“Wablief?”, hoort Elke haar man verbaasd roepen in de gang.

Het blijft even akelig stil.

“Ik kom direct.”

Een paar seconden later komt Kerremans totaal overstuur de woonkamer weer binnen.

“Het Rubenshuis”, zegt hij ontdaan.

“Op de Wapper schat, halfweg de Meir”, lacht Elke nog wat onwetend.

“Neenee, het staat in brand!”

Kerremans drinkt haastig het laatste restje koffie uit zijn tas, verslikt zich nog ei zo na en grist zijn jas van de kapstok. Zonder een woord te zeggen loopt hij naar buiten.

“Dag schat”, mompelt Elke nog. Ach, ze was het wel gewend.

Buiten op de oprit staat chauffeur Yves burgemeester Kerremans al op te wachten, een sigaret rokend tegen de dienstwagen. Hij verwarmt zich tegen de winterkou door hevig met beide armen tegen zijn lichaam te slaan.

“Goeiemorgen burgemeester”, groet hij vriendelijk.

Zijn adem condenseert in de ijzige buitenlucht.

“Het Rubenshuis Yves, nu direct!”

Yves werpt zijn sigaret achteloos op de grond en trapt ze uit met zijn voet. Hij stapt in. Hij wrijft kort en hevig zijn handen tegen mekaar om ze te warmen.

“Koud hé, burgemeester.”

“Geen peuken op de oprit Yves, je weet dat Elke er een hekel aan heeft!”

Yves wil weer uitstappen om zijn peuk op te rapen. Zijn werkgever was duidelijk niet in voor een gezellig sociaal babbeltje vanochtend.

“Neenee, laat liggen, geen tijd nu, het is dringend, het Rubenshuis!”

Chauffeur Yves scheurt met de fraai uitgeruste grijze Volvo van aan de burgemeesterswoonst op de Berchemse Grote Steenweg voorbij het Harmoniepark, over de Mechelsesteenweg, de Frankrijklei over.

Een onheilspellende donkere rookpluim is van ver te zien.

“Dat ziet er niet goed uit”, mompelt Kerremans nerveus vanop de achterbank.

Via de Leopoldstraat snelt Yves voorbij de Bourlaschouwburg, het mooiste theater ter wereld als je de burgemeester mocht geloven, tot aan het begin van de Jodenstraat.

De Jodenstraat is al bij het begin van de straat afgezet door de politie om de hulpdiensten vrije baan te geven tot aan de Wapper, waar het brandende Rubenshuis zich bevindt.

De agent aan het begin van de straat staat verkleumd van de kou van de ene voet op de andere te huppelen, in een poging om het wat warm te krijgen. Hij herkent de burgemeesterswagen meteen, knikt wat nerveus, en verleent hem vrije baan tot aan de plaats van het onheil.

De wagen zoeft in de Jodenstraat voorbij het Sint-Jan Berchmanscollege, en dat was dan weer de beste school ter wereld als je de burgemeester een tweede keer mocht geloven. Enig chauvinisme was hem niet vreemd, zoveel was duidelijk. Al kon hij het weten, hij had er zijn hele schoolcarrière doorlopen.

Yves rijdt tot aan het einde van de Jodenstraat en houdt halt. Kerremans opent het portier nog voor Yves hem uit de wagen kan laten stappen.

“Hier niet blijven staan Yves, zodat de hulpdiensten door kunnen, ik bel wel als ik klaar ben.”

“Komt in orde burgemeester. Succes.”

Wat hij met “succes” aan moet in deze situatie weet Kerremans zelf niet goed. Hij stapt uit en wandelt met stevige korte passen tot vlakbij het veiligheidslint waarmee nagenoeg de hele Wapper is afgebakend.

De jonge agent met oranje hesje die de wacht houdt aan het lint kijkt bezorgd, heft het lint omhoog en laat de burgemeester door tot binnen de veiligheidsperimeter.

“Koud hé, burgemeester.”

“Uhu”, is de korte reactie van Kerremans.

Dat gebeurt al eens in de winter, bedenkt Kerremans zich, maar hij besluit zijn cynisch commentaar voor zich te houden. Hij kijkt naar het Rubenshuis. Het statige gebouw staat in lichterlaaie.

Het Rubenshuis was de voormalige stadswoning van de overbekende Antwerpse 17de eeuwse barokschilder Pieter Paul Rubens. Het was een prachtige residentie gelegen aan de Wapper, een plein vlak naast de Meir, zowat halfweg tussen de Leien en de Groenplaats. Het Rubenshuis werd destijds gebouwd aan wat toen nog de Vaartstraat heette. Rubens had er zelf de plannen voor getekend, gebaseerd op de Italiaanse renaissancepaleizen. Ook de tuin achter het huis werd in dezelfde stijl ontworpen. Rubens woonde en werkte er het grootste deel van zijn leven, en na zijn dood verbleef zijn vrouw Helena Fourment er ook nog een korte tijd. In 1937 kocht de stad Antwerpen het gebouw over van de erfgenamen van Rubens, om het pas in 1946 als museum open te stellen. Vele schilderwerken van de grootmeester waren er tentoongesteld, waaronder heel wat schilderijen uit privécollecties. Ook zilverwerk en beeldhouwkunst sierden de prachtige vertrekken.

Dat een onschatbare waarde op dit moment in vlammen aan het opgaan was, dat was een understatement van hier tot aan de Boerentoren en terug.

Kerremans staat geschokt naar het brandende monumentale portiek van het Rubenshuis te staren. Hij merkt zelfs niet eens dat brandweercommandant Dirk Vergauwen intussen naast hem is komen staan.

“Burgemeester …”

Kerremans kijkt verschrikt op.

“Ah, Dirk, goeiemorgen, en?”

“Het zal uiteindelijk nog wel meevallen, we waren er op tijd bij. Het ziet ernaar uit dat de schade beperkt zal blijven tot het inkomportaal en de voorste zaal.”

Kerremans zucht diep.

“Gelukkig maar …”

“Maar er is ook slecht nieuws …”

Kerremans kijkt de brandweercommandant ongerust aan.

“Ik wil niet op de feiten vooruitlopen burgemeester, de experts moeten hun werk natuurlijk nog doen, maar dit tempo, de aard van de brand, de plaats van de brand … het kan niet anders of deze brand is aangestoken.”

Kerremans zucht.

“Dit kan ik missen op twee maanden van de verkiezingen. Een pyromaan die het cultureel erfgoed van Antwerpen viseert.”

Vergauwen kijkt hem aan.

“Ja, vanuit uw standpunt …”

“Al kan zoiets ook goed uitdraaien natuurlijk”, redeneert Kerremans luidop verder. “Als de recherche de dader kan vinden nog voor de stembusgang, is dat natuurlijk een stevige pluim op mijn hoed, als hoofd van de Antwerpse veiligheidsdiensten. Maar anderzijds, twee maanden is kort, en de middelen beperkt, België, weet je wel …”

Vergauwen onderbreekt hem.

“Misschien moeten we eerst de brand blussen hier …”

“Jaja, natuurlijk …”

Politiecommissaris Max Waterschoot komt bij Kerremans en Vergauwen staan. Hij knikt vriendelijk.

“Goeiemorgen. Koud hè.”

Kerremans zucht. Wat heeft iedereen toch met dat ‘koud hè’. Hij had er een hekel aan om over het weer te praten. Small talk, en dus tijdverlies. Korte zakelijke gesprekken, daar werd het minst tijd mee verloren, zo vond hij.

“De recherche is verwittigd”, zegt commissaris Waterschoot, alsof hij de gedachten van Kerremans kan lezen. “Zij nemen de zaak over. Ik zet er mijn beste mensen op.”

“Zet er vaart achter”, snauwt Kerremans, “dit kan ik missen.”

“Dit kan iedereen missen denk ik”, gooit Waterschoot er een dooddoener tegenaan. “Op zo’n criminaliteit zit niemand te wachten.”

Daar dacht Kerremans anders over. Zijn politieke rivaal Vercammen bijvoorbeeld zou zich in de handen wrijven.

“We doen wat we kunnen”, verzekert commissaris Waterschoot de burgemeester, alvorens terug naar zijn manschappen te trekken die zo’n vijftig meter verderop staan.

Kerremans blijft zwijgend naast Vergauwen staan en kijkt naar het weinig fraaie schouwspel. Het iconische Rubenshuis in brand, stel je voor.

In de verte komt plots een brandweerman aangesneld. Hij wenkt de brandweercommandant.

Vergauwen zet een stap vooruit tot bij de kleine maar struise kerel. Die neemt hem bij de arm en fluistert iets in zijn oor.

“Wat?”, roept Vergauwen luid, “dat meen je niet!” …

Hij wil meteen weer richting de plaats delict trekken, maar Kerremans trekt hem aan zijn mouw.

“Dirk? Wat scheelt er?”

“Ze hebben iets gevonden …”

“De oorzaak? Een brandversneller?”

Vergauwen schudt het hoofd.

“Wat dan? Komaan man, wat hebben ze dan gevonden?”

Vergauwen kijkt bezorgd.

“Een verkoold lichaam …”


AFLEVERING 2 VERSCHIJNT OP 27 APRIL


<<<  T E R U G